Filosofen houden ervan om bij andere wetenschappers over de schutting te kijken. Ook al hebben de vakwetenschappen zich in een lange geschiedenis van Moeder Wijsbegeerte losgemaakt, toch wil deze hen niet zomaar laten gaan. Over grondslagen en vooronderstellingen van haar kinderen wil zij een woordje blijven meespreken. In een recent verleden werd dit ook institutioneel uitgedrukt. Mijn eerste universitaire aanstelling was bij de Centrale Interfaculteit. Een aparte faculteit wijsbegeerte bestond toen niet. Hoogleraren hadden een dubbele aanstelling, in de interfaculteit en in een vakwetenschap; medewerkers hadden een dubbele opdracht: lesgeven aan studenten in de filosofie en in een vakwetenschap.
Met het verdwijnen van de Centrale Interfaculteit is de idee ervan niet verloren gegaan. Er bestaat nog steeds een druk grensverkeer met de wetenschappen. Dat vindt onder andere plaats in de medische ethiek, de techniekfilosofie en de rechtsfilosofie. Zelf heb ik in mijn boeken weleens over de schutting bij de economen gekeken. Dat gaat in de komende Maand van de Filosofie vaker gebeuren. Onder de titel Schuld en boete zullen filosofen en economen met elkaar in gesprek gaan over de crisis.
Dat betekent hard werken voor een wijsgeer. Hij zal beslagen ten ijs moeten komen om door de economen niet te worden onderuitgehaald. Maar ook van de economen mag worden verwacht dat zij de nodige inspanningen leveren door zich in de filosofie te verdiepen. Tot nu toe merk ik daar weinig van. Ik was bijvoorbeeld zeer teleurgesteld door het veelgeprezen boek De economie van goed en kwaad van Tomáš Sedláček. Deze Tsjechische econoom zoekt de grondslagen en zin van de economie in de mythen, de Bijbel en de filosofie. Helaas gaat er veel mis wanneer Sedláček zich op deze terreinen waagt. Ik heb het dan niet over de vele kleine details die niet kloppen, maar over de grote lijnen. Wie, om me tot één voorbeeld te beperken, beweert dat bij Plato de waarheid uit de droom voortkomt en dat Descartes op zoek was naar doxa (letterlijk ‘schijn’) in de wetenschap, heeft van de twee filosofen die hij bespreekt bitter weinig begrepen.
Hoe kan het dat ook filosofen enthousiast zijn over dit boek? Hebben ze een minderwaardigheidscomplex en zijn ze zo blij dat er eindelijk een andere wetenschapper bij hen over de schutting probeert te kijken dat ze hun kritische zin en zelfrespect verliezen? Hoe dit ook zijn mag, het lijkt mij een slecht uitgangspunt voor een belangrijk fundamenteel debat. De inzet zal van twee kanten, van filosofen en economen, moeten komen.