Home Groots essay: Verveling

Groots essay: Verveling

Door Ger Groot op 13 maart 2013

09-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Tussen wijsbegeerte en literatuur zweeft onbestemd het essay: te persoonlijk voor de filosofie en te betogend voor de literatuur. Elke maand een beschouwing naar aanleiding van recent verschenen boeken door Ger Groot. Deze maand: tegen de padvindersmoraal.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Kinderen hebben het druk: dat hebben radio en billboards ons maandenlang tot vervelens toe voorgehouden. Voortdurend zijn ze in de weer met fluitles, hobbyclub, fietstochtjes en verjaardagsfeestjes en hollen van de ene afspraak naar de andere. Het scheen een ernstige misstand: kinderen horen geen druk-druk professionals te zijn met overvolle agenda’s. ‘Van wie zouden ze dat nu hebben?’ vroeg de Stichting Ideële Reclame zich met een onvervalst rousseauïsme af. Het kind, onze bloedeigen ondersoort van de bon sauvage, zou nog kind, onschuldig en door de grotenmensenwereld onaangetast moeten kunnen zijn. Het zou zich, zo meesmuilde menige ouder als reactie, nog onbekommerd moeten kunnen vervelen.Je zou ze immers niet in de kost willen hebben: het grut dat dag-in dag-uit zichzelf moet zien te vermaken. Zonder voorgeprogrammeerde activiteiten, vriendjesbezoek en de wonderbaarlijk uit hun verval heropgestane scouts wordt het leven niet alleen voor de geplaagde opvoeders een hel. De dagen lengen, vooral in de vakantietijd, tot een onoverzienbare duur die zich met niets meer laat vullen en intussen zoekt het onbehagen een uitweg in jengeligheid, kattenkwaad en overlast.

Aan de verveling uit mijn eigen kindertijd denk ik met weinig weemoed terug. Ik heb haar al sinds lang niet meer ervaren, want de drukte heeft ook mij stevig in haar klauwen. Iets te stevig misschien. Op dagen als deze, waarop de deadlines als vrolijke dolfijnen over elkaar heen buitelen en het werk dat allang voltooid had moeten zijn in grote stapels de gang door mijn werkkamer belemmert, loert zelfs venijnig de verleiding van de nostalgie. Kon ik mij ooit nog maar eens zo vervelen! De luxe van de kindertijd wordt vanzelf het spleen van de volwassene.

Maar ernstig wordt dat nooit. Alleen een aansteller kan oprecht terugverlangen naar het niets dat geen rust maar juist beklemming betekende. Er schuilt niets geruststellends of verzoenends in een lege tijdspanne die alleen maar haakt naar vervulling, bezigheid en drukte. Meer dan de angst, schrijft de Noorse filosoof Lars Svendsen in zijn zojuist vertaalde essay Filosofie van de verveling, is zij de grondstemming waarin de moderne tijd zich geconfronteerd ziet met haar eigen grondeloosheid.

Bemoedigend klinkt dat niet, al klinkt het wèl heel erg naar Heidegger, aan wie Svendsen veel ontleent. En geen van beiden laat zich tegenspreken door mijn amechtige bezwering dat ik voor verveling werkelijk de tijd niet heb. De vlucht in de drukte is juist die náár de Langeweile, houden zij vol. De één is de tegenhanger van de ander, in een bestel waarin de wereld langzaam haar zin verliest. ‘Geen tijd’ is het snel verwerende vernislaagje van ‘tijd te over’ en het zwarte gat dat dreigt.


Bevestigd wordt hun vermoeden door de archetypische gepensioneerde, die zich, eenmaal van zijn dagelijkse werk beroofd, ziet opgeslokt door het depressieve duister van de grote leegte. Machteloos staat hij oog in oog met zijn eigen bestaansgrond, zo leeg en bar als een existentiële Sahara. Nooit gewend om de, door drukte op een afstand gehouden, verveling uit te houden wordt hij nu door haar massieve aanwezigheid verzwolgen. Hem lijken Svendsen èn Heidegger unisono toe te roepen: verveel U voor het te laat is, en het U vervelen zal. U kunt er maar beter zo vroeg mogelijk aan wennen.

Ik geef toe: erg diepzinnig klinkt dat niet, maar het strookt met de soms wat pathetische bestaansheroïek die je vooral bij de jongere Heidegger vindt. ‘Vastbesloten’ moest de mens in de wereld staan, ook al was die wereld een dorre en absurde woestenij. De Franse existentialisten volgden hem daarin met hun oproep tot authenticiteit tegen de klippen op. Er ging veel fascinatie en aantrekkingskracht van uit, maar had ook iets van een padvindersmoraal die voor een heitje het moeilijkste karweitje zoekt om te bewijzen dat zij zich er niet onder laat krijgen.

En mèt de scouts komt, in de figuur van het kind, ook de bon sauvage weer om de hoek kijken. Ongekunsteld blikt hij zijn wereld in de ogen, niet vluchtend achter de palissade van de al te drukke dagelijkse beslommeringen. Het kind mag zich vervelen, zegt de Sire, maar verveelde Rousseau’s nobele wilde zich ook? Niet volgens Svendsen, die het hele probleem als een typisch modern ongemak beschrijft. Pas wanneer het leven wordt ervaren als een lange oefening in zelfontplooiing en iedere gebeurtenis de glans moet krijgen van een unieke beleving, ziet de verveling haar kans, steeds wanneer die beleving het laat afweten en de zelfontplooiing uitblijft.

Iets loopt er dus spaak in dit beschavingsontwerp, dat de verveling aan de laatmoderne volwassenheid van de mensheid voorbehoudt, maar vergeet dat juist kinderen de grote verveelden zijn. Gaat hier de metaforiek te ver, of schort er iets aan de unanieme afkeer van de drukte, die Svendsen en Heidegger tot de verborgen travestie van haar eigen tegendeel maken? Of is hun oproep tot barre bestaansconfrontatie juist te weinig volwassen, net als hun stilzwijgende veronderstelling dat die zich op het nulpunt van ons leven moet afspelen: daar waar alles wegvalt en de overschietende leegte alleen nog maar verveelt?

Ik ben de scout-leeftijd allang voorbij en heb de smaak verloren van Baden Powells lijfspreuk Be prepared, waarin onwillekeurig iets apocalyptisch’ klinkt. Prepared ben ik voor mijn volgende stukje, zodra het onderhavige tot tevredenheid is afgerond, niet voor een hemelbestormende vastbeslotenheid. Gehaast, vlucht ik allerminst voor de onverschilligheid, want ieder stukje is mij lief. De handeling, zelfs onder tijdsdruk, is – wanneer ze graag wordt uitgevoerd – haar eigen vervulling, die naar een barre bestaansgrond niet eens hoeft te vragen. Ze is eenvoudig wat ze is en dáár, niet in de nulervaring van een tot vervelens toe onttakeld leven, is ze met zichzelf gelukkig.

Mijn dochtertje moet naar haar paardrijles. Ze is verrukt en, weggescheurd van nu nóg urgenter wordende deadlines, ben ik dat mèt en dankzij haar. Er is niet méér dan deze geprangde en ongetwijfeld geplande opgetogenheid, die zich noch om de Langeweile noch om haar eigen vluchtigheid bekommert. Onheldhaftig is ze in het hier en nu, in een gewoonheid die zich niet verveelt.

Filosofie van de verveling, door Lars Svendsen, vert. Ronald Kuil, uitg. Agora, Kampen 2003, 216 blz. €17,95