Home God, Nietzsche en Connie Palmen

God, Nietzsche en Connie Palmen

Door Daan Roovers op 5 februari 2013

08-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Door God te onttronen hebben we de mens goddelijke aspiraties toegedicht, en dat geldt bij uitstek voor onze partners. In haar nieuwste roman Geheel de uwe wil Connie Palmen de liefde van haar hemelse romantiek te ontdoen. Want de hoge verwachtingen leiden maar al te snel tot een onmenselijk “at your service!”.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

“Ik pleit voor een ontromantisering van de liefde”, zegt ze stellig. “Mensen hebben een veel te romantisch beeld van de liefde, ze hebben veel te hoge verwachtingen van elkaar, dat zie je aan de scheidingscultuur van tegenwoordig.” Aan het woord is Connie Palmen, in een interview in NRC Handelsblad. En dat had u vast niet gedacht. Palmen, die beslist niet te flauw spreekt over haar eigen liefdes, a fortiori over Ischa Meijer, leek nu juist romantica bij uitstek. “De grote liefde die ik wilde, het is vervuld. Ik heb die angsten niet meer: hoe ziet een grote liefde eruit, hoe ruikt het, hoe voelt het, wat voor kleur heeft het?”zegt ze bij de verschijning van I.M. in een interview met Het Parool. Ook wie I.M niet heeft gelezen kent de openingsscene: broekpoepen. Lezing van de rest zet ook niet aan tot relativering van de liefde.
 
Palmens nieuwste roman Geheel de uwe – opmerkelijke titel voor een boek dat wil pleiten voor een ontromantisering van de liefde – heeft wederom een Ischa-achtige man als hoofdpersoon. Zijn karakter wordt neergezet  door vijf vrouwen, een hoer, een non, een psychiater, een actrice en een gestoorde aanbidster, die als een soort satellieten om deze notoire rokkenjager heen cirkelen. De man, Salomon Schwartz – zijn initialen zijn uiteraard geen toeval -, is columnist en kiest twee nieuwe letters als pseudoniem: TT, afgeleid van totus tuus (geheel de uwe), waarmee hij zijn columns in de vorm van ingezonden brieven ondertekent:  “De T die een fijne beschermende letter is, zo’n paraplu waar je lekker met zijn tweeën onder kunt schuilen, en tegelijkertijd de letter die de dreiging heeft (…) van het onaffe kruis.”

De non, zuster Monica, mijmert veelbetekend: “Het is alsof dit deel van het kruis, het deel waarmee we naar boven reiken, naar God of de Geest of de Vader, hoe u het maar noemen wilt, in deze eeuw is afgebroken”. Mens-God, geest-lichaam, feit-fictie, echt-onecht, privé-publiek, het zijn vertrouwde opposities uit een oude wereld, de wereld van vóór zuster Monica’s intrede in het klooster. Nu zij, enkele decennia later, weer in contact komt met de buitenwereld, ziet ze dat hoog en laag niet meer zo vanzelfsprekend verdeeld zijn als voorheen: “Het is alsof men God doodverklaarde om vervolgens, vanuit een natuurlijk verlangen naar het vaderlijke, de echte, per definitie zwakke, want menselijke vader als vervanger van God te gaan aanroepen en aanklagen. En daar gebeurde hetgeen ik het oneigenlijke van deze eeuw noem. De echte, menselijke vaders werden eerst geïdealiseerd en vergoddelijkt en daarop geminacht, omdat zij vanzelfsprekend geen goddelijke gaven en macht bezaten en niet konden voldoen aan de hooggestemde verlangens van hun kinderen. Wie verlangt naar het hoge, moet het hoge aanbidden en niet het menselijke, dunkt mij, want dat gaat wringen.”
 
We hebben God afgeschaft, onze oneindige verlangens op de mens gericht, en daarmee de profane liefde geïdealiseerd. Het is natuurlijk exemplarisch dat juist zuster Monica met deze cultuurkritiek op de proppen komt, maar zij heeft niet alleen betrekking op de religie. God is metafoor voor een ijkpunt, voor het kunnen maken van een onderscheid tussen hoog en laag, tussen goed en kwaad. In de beroemde passage, waarin Nietzsche de dood van God verkondigt (Vrolijke wetenschap, 125), schrijft hij: “Wie gaf ons de spons om de hele horizon uit te vegen? Wat hebben wij gedaan, toen wij deze aarde van haar zon loskoppelden (…) Is er nog wel een boven en beneden?” Met de dood van God, verdwijnt volgens Nietzsche de horizon, een dimensie, het verschil tussen hoog en laag überhaupt.

Nietzsche was aan het einde van de negentiende eeuw, dus ruim voor de grote ontkerkelijking, wat aan de vroege kant met zijn diagnose, maar sinds de tweede helft van de twintigste eeuw is er, in elk geval volgens zuster Monica die na een lange afzondering het klooster verlaat, één grote gang naar het seculiere, versnipperde bestaan ingezet: “de grote verhalen hadden geen geldigheid meer, de historische werkelijkheid was een kwestie van interpretatie geworden, de natuurkundige wetten werden gerelativeerd” en zo volgen er nog wat voorbeelden. Het ontbreekt ons aan een overkoepelend perspectief vanwaaruit de dingen betekenis krijgen: er bestaan geen feiten meer, alleen nog interpretaties. De klassieke opposities raken meer en meer vertroebeld, totdat ze zo verweven zijn dat we nauwelijks nog het onderscheid kunnen maken. We reduceren de klassieke tegenpolen tot één dimensie: de letterlijk-figuurlijke. “We verhouden ons tot symbolen alsof het om een realiteit gaat”, heet het in Geheel de uwe.

Een actueel voorbeeld daarvan geeft Palmen in een essay over de Werdegang en het lot van Pim Fortuyn. “De politicus die geen grenzen aanbrengt tussen zijn rol in het publieke domein en zichzelf, heeft niet begrepen dat de politiek een vak is en dat de professionaliteit van de politicus erop berust dat hij zijn rol en de symbolische functie die hij voor anderen vervult, goed begrijpt”, schrijft Palmen in Vrij Nederland (28 mei 2002). In dit essay gaat Palmen uitgebreider in op de reikwijdte van de titel van haar nieuwe boek. “Geheel de uwe”, schrijft ze, “dat kun je alleen maar zeggen als je zelf heel goed de grenzen tussen jou en de wereld hebt afgebakend, als je doordrongen bent van het verschil tussen een symbool en de werkelijkheid, tussen een rol in een publiek spel en de persoonlijke realiteit”. Hetzelfde geldt voor Fortuyns bijna identieke uitspraak “at your service”. Het probleem is echter dat Fortuyn zich helemaal niet van die scheidslijnen bewust was. Sterker, zijn nieuwe politiek bestaat bij de gratie van het overhoop halen van vertrouwde grenzen en tegenstellingen. Het fenomeen Fortuyn liet opmerkelijk weinig licht tussen zijn publieke verschijning en zijn doen en laten als privé-persoon.
 
Privé-publiek, mens-God, feit-fictie, echt-onecht, het onderscheid vervaagt, verdwijnt, gaat langzaam verloren terwijl de cultuur lange tijd op een gezonde competitie tussen beide polen gestoeld is geweest. In L’Homme-Dieu (1996) gaat de Franse filosoof Luc Ferry – tegenwoordig minister van Onderwijs – op de vraag  in wat die symbolische dood van God en het verloren onderscheid betekent voor de liefde en andere intermenselijke verhoudingen. Door God te onttronen hebben we de mens goddelijke aspiraties toegedicht, en dat geldt bij uitstek voor onze partners. We zijn allemaal God-mensen geworden, en we vergoddelijken onze soortgenoten, bij uitstek onze geliefden. Daar ligt de basis van de moderne romantisering van de liefde, en alle ellende die dat met zich meebrengt, aldus Ferry: “Het is de paradox van een huwelijk uit liefde: het lijkt van meet af aan, bijna in essentie, zijn eigen ondergang in zich te dragen. Als een verbintenis tussen mensen alleen gebaseerd is op gevoel, kunnen ze evengoed alleen op grond van hun gevoel weer uit elkaar gaan.”
 
Geheel de uwe, door Connie Palmen, uitg. Prometheus/Bert Bakker, Amsterdam 2002, € 24,95