Meestal wordt empathie besproken vanuit het perspectief van iemand die geeft en dus de mogelijkheid heeft om te geven, schrijft Simone van Saarloos. Maar vraagt degene die denkt empathie te schenken, eigenlijk niet juist om empathie van mensen in een gemarginaliseerde positie?
Onlangs mocht ik aanschuiven bij het Thanksgiving-diner van een familie aan het beroemde Park Avenue op Manhattan, New York. De gastheer was geboren in het appartement waar hij zijn bezoek ontving: zijn ouders, joods, waren Europa ontvlucht voor de oorlog uitbrak. De ooms en tantes trachtten te concurreren met de iPads van hun jonge nichtjes en neefjes, de jongeren werd gevraagd of ze al een ‘Beau’ hadden, een lief. Ze haalden hun schouders op en zeiden dat het goed ging op school. De gastheer werkte als psychiater met veteranen in het ziekenhuis en vertelde dat deze mannen de grootste verdedigers waren van het recht om een wapen te dragen. Door de ramen in de woonkamer waren andere ramen te zien, van andere hooggelegen appartementen. De gastheer zei dat hij in de jaren tachtig bijna al zijn patiënten zag sterven aan aids. ‘Dat was in de tijd dat bijna niemand hen durfde te behandelen, zo bang was iedereen voor besmetting.’
Hoe meer hij over zijn werk vertelde, hoe prangender de vraag op tafel lag waarom hij arts geworden was. Hij zei dat hij ooit medicijnen was gaan studeren omdat hij zich nooit zorgen had willen maken over geld. Hij wees naar zijn glas rode wijn: ‘Ik houd van een goed leven’. De fonkelende rijkdom in dit huis zorgde er op de een of andere manier voor dat het over armoede moest gaan. We spraken over de zichtbaar grote hoeveelheid daklozen in de stad, de mensen in de metro die om geld vragen. Over hoe anders het deel van de metro rond Park Avenue bevolkt is, als je het met Brooklyn vergelijkt, hoe verschillend van sfeer. De dochter van de gastheer merkte op dat er bijna geen beginnen aan is. ‘Ik geef alleen als ik het echt zielig vind’, zei ze, ‘als iemand echt zijn best doet en ik het verhaal geloof.’ Succesvol bedelen, een kunstig spel met authenticiteit. Ik vroeg haar of ze zich zo niet een heel machtige positie toe-eigende; zijzelf als maat van wat écht (zielig) is? ‘Maar in deze stad leer je mensen te negeren, anders word je gek.’ Pas wanneer iemand haar zo raakt dat ze het niet kán negeren, geeft ze geld.
Haar empathie is dus niet gebaseerd op een regel of patroon, maar juist op een breuk daarmee; een oncontroleerbare penetratie van haar dagelijkse houding. Dit, vermoed ik, is de empathie van de bevoorrechte mens. Bevoorrechte mensen ervaren empathie als een bijzondere gebeurtenis, een breuk met het gewone. Ze lopen gemakkelijk voorbij aan iemand die om geld vraagt, totdat. We lopen gemakkelijk voorbij aan iemand die om geld vraagt, totdat. Met het totdat – even stilstaan, een paar dollar tevoorschijn peuteren – begint het verhaal, begint het moment waarin de gever zichzelf als empathisch kenmerkt. Maar hoe zit het met de mensen die vragen? De mensen die ontvanger worden van deze empathie, de persoon die om geld bedelt? Misschien is het met name haar of zijn empathisch vermogen dat de voorbijgangers toestaat om hem te passeren.
Zodra we van perspectief wisselen – wie heeft empathie? – verandert de vraagt: wat is empathie? Hoe empathie fungeert, staat nu centraal. Empathie wordt meestal besproken vanuit het perspectief van iemand die geeft en dus de mogelijkheid heeft om te geven. Het is meestal iemand die iets heeft wat een ander niet heeft. Het zijn vaak mensen die een overschot genieten, maar dat overschot willen beschermen, omdat ze in de vraag van de minderbedeelden een bevestiging zien van het feit dat hun overschot kostbaar bezit is. Maar wat als deze bevoorrechte mensen die kunnen wikken en wegen over wat (weg) te geven, eigenlijk voortdurend om empathie vragen? Kan het zijn dat zij dusdanig voortdurend gebruik maken van andermans empathische giften, dat zij zichzelf niet als vragend kúnnen beschouwen? Kan het zijn dat wij dusdanig voortdurend gebruik maken van andermans empathische giften, dat wij onszelf niet als vragend kúnnen beschouwen?
Zalvende zelfkritiek
De persoon die verward is over hoe juist te geven, hoe empathisch te handelen zonder (zichzelf) schade aan te richten, krijgt veel aandacht. Het is de persoon, het perspectief van waaruit we doorgaans over empathie nadenken. Eind 2017 verscheen de speelfilm The Square, waarin een reclamebureau de empathie van de burgers probeert op te wekken om hen naar het museum te lokken. In het spotje zien we een bedelend weeskind, met lichtblauwe ogen. The Square toont succesvolle Zweden die het best moeilijk vinden dat ze niet weten hoe je het beste kan omgaan met vluchtelingen. De film ridiculiseert die positie van decadente twijfel en egoïstisch goeddoen, waardoor The Square als zelfkritisch zou kunnen worden opgevat, maar uiteindelijk is deze kritiek alleen treffend omdat de kijker zich met de personages identificeert. Het verhaal gaat uit van een publiek dat zich herkent in deze vraag van de witte, rijke Zweed. Dit sympathie-patroon wordt niet doorbroken – het ridiculiseren van het eigen perspectief veronderstelt immers een bestendigd eigen perspectief. De kritiek in de film is dus gericht op het voortbestaan en het behoud van het eigen perspectief en niet op het ontmantelen of veranderen ervan. De film heeft op z’n krachtigst dus een cathartisch effect, maar beoogt geen alternatieve wereld te verbeelden. The Square mist het verlangen to think otherwise.
De film is niet gemaakt vanuit empathie of om empathie op te wekken voor ‘de Ander’, de film lijkt vooral ontstaan vanuit het verlangen een kritisch oog op ‘het Zelf’ en het moderne heden te werpen. Je zou kunnen beweren dat de film de eigen decadente twijfel en het egoïstisch goeddoen zo onaangenaam verbeeldt, dat de zelfkritiek geslaagd is. Maar zo’n kritisch oog heeft weinig effect: het portretteren van de wereld zoals we deze kennen, inclusief de zelfkritiek die vaak als ‘ironisch’, ‘snoeihard’ of ‘confronterend’ wordt beschreven, is een voortzetting van de wereld zoals we deze kennen. Vanuit een ander perspectief, bijvoorbeeld het perspectief van de ‘ontvanger’ (het weeskind, de vluchteling), is een viering van scherp geformuleerde zelfkritiek niet kantelend genoeg. Dan is er meer nodig: we must end the world as we know it, de wereld zoals we deze kennen moet eindigen, stelt Denise Ferreira da Silva: Because only the end of the world as we know it, I am convinced, can dissolve cultural differences’ production of human collectives as “strangers” with fixed and irreconcilable moral attributes.
De filmmakers en hun publiek richten hun kritische energie op een vernietigende, zelfbevestigende kijk op de werkelijkheid, omdat de werkelijkheid hun bestaan bevestigt. Wellicht ervaren ze de werkelijkheid als weinig voedend of spiritueel leeg, maar materieel is deze in hun voordeel verdeeld. Wellicht ervaar ik de werkelijkheid als weinig voedend of spiritueel leeg, maar materieel is deze in mijn voordeel verdeeld.
Vanuit dit geprivilegieerde perspectief is empathie met de ander een soort breuk met de dagelijkse realiteit, een bijzondere gebeurtenis die het eigen wereldbeeld even doorklieft. Maar zijn er niet ook levens te bedenken die doorspekt zijn van empathie? Niet het herkenbaar soort doorspekt dat we in de krant of op televisie tegenkomen: de mensen die zestien kinderen adopteren of onder de armoedegrens leven om maandelijks geld naar onbekenden te kunnen sturen, maar een dagelijks, sluimerend soort doorspekt: empathie zo gewoon als ademen.
Het is daarbij niet gezegd dat dit ademen gemakkelijk gaat. Gewoon en gemakkelijk zijn niet synoniem. Denk aan de Zwarte Piet-discussie in Nederland. Vele witte Nederlanders die langzaam bereid werden om de figuur Zwarte Piet van uiterlijk te veranderen, doen dit uit empathie met Nederlanders van kleur. Maar draai het eens om: de Nederlanders (van kleur) die tegen Zwarte Piet protesteren hebben het jaren achtereen opgebracht om te leven met een racistische karikatuur, ieder jaar weer. Zo’n voortdurend ingeslikt protest kan ook worden opgevat als empathie. Zo bezien is empathie een overlevingsstrategie. Empathie is het dulden van de status quo.
Rek, lijm en vulling
Vaak wordt empathie gezien als een vermogen, middel of eigenschap om de wereld beter te maken. Of een teveel aan empathie wordt juist bestreden, zoals Ignaas Devisch doet in zijn boek Het empathisch teveel. Het managen van empathie wordt als een zelfhulpmiddel benaderd, zoals bijvoorbeeld deze kop van een artikel in Psychologie Magazine suggereert: ‘Waarom je beter wat minder empathie kunt hebben’. Ik zie empathie ook als een hulpmiddel, maar niet als een hulpmiddel om jezelf of de wereld beter te maken. Ik beschouw empathie als het vermogen om de wereld zoals die is mogelijk te maken en intact te laten. Empathie reikt niet uit naar een wereld otherwise, maar bevestigt de status quo.
Wie empathie ervaart, kan zich geroepen voelen tot het oprekken van categorieën zoals ‘menselijk’, ‘normaal’, ‘activist’ en ‘liberaal’. Andersom kunnen categorieën worden opgerekt om de mogelijkheid tot het ervaren van empathie te vergroten. Empathie genereert een rek in categorieën, maar empathie kan ook worden opgewekt door het oprekken van categorieën. Wie bijvoorbeeld beweert: ‘X hoort bij familie Y’ creëert een betrokken verbinding die er daarvoor wellicht niet was. X verandert in wezen niet, maar doordat X wordt opgenomen in familie Y, wordt X anders benaderd.
De aanwijsbare aanwezigheid van empathie impliceert ook altijd een gebrek. Het oprekken van categorieën betekent dat er blijkbaar situaties of mensen bestaan die buiten het vanzelfsprekende gezichtsveld van ‘de moeite waard’ vallen. Dat de mensen die buiten dat zichtveld vallen ook empathie ervaren, wordt vaak vergeten. Empathie lijmt de beperking die de meesten van ons zullen erkennen, namelijk: de beperkte mogelijkheid van één persoon om alles mee te maken. Indien één persoon al het mogelijke mee zou kunnen maken, zou er immers sprake zijn van een directe verbondenheid van één persoon met alle mensen en alle situaties. Als die directe verbondenheid van één persoon met alles bestond, was er geen empathie nodig om je tot een ander en diens situatie(s) te verbinden. Zo is empathie misschien wel de geestelijke, abstracte variant te noemen van directe, lichamelijke herkenning.
De Amerikaanse essayiste Leslie Jamison gaat in haar boek The Empathy Exams op zoek naar ongewone ziektes en patiënten. Veel van deze patiënten worden niet geloofd, omdat hun klachten zo vreemd en vaag zijn. Jamison begint deze zoektocht nadat zijzelf een gewelddelict heeft meegemaakt: ze is beroofd en in elkaar geslagen. Haar ontwrichte neus en hallucinerende herinneringen verbinden haar met mensen van wie ze het bestaan anders nooit had vermoed. Die unieke ervaring brengt haar dichter bij de ervaring van anderen, die een soortgelijke unieke ervaring hebben. Lang had Jamison geen idee van het leven met vreemde ziektes en fysieke mankementen, maar een grootse gebeurtenis in haar eigen leven wakkerde haar interesse en zo ook empathie aan. Er is een duidelijke totdat.
Empathie dient op te vullen wat één lichaam niet kan meemaken en vatten. Om empathie te beleven is kennis nodig (categorische kennis ‘X hoort bij familie X’; één foto brengt het lot van vele vluchtelingen in beeld). Tegelijkertijd is kennis geen betrouwbare generator van empathie. Bijvoorbeeld: in Nederland wordt 1 op de 8 vrouwen verkracht en krijgt 1 op de 3 vrouwen met seksueel geweld te maken – meestal komt de dader uit eigen kring. Deze cijfers leiden nauwelijks tot een voortdurend, open debat over misbruik. Laat staan dat het de cijfers kantelt, bijvoorbeeld door te onderzoeken hoeveel mensen (mannen) zich schuldig maken aan seksueel misbruik (is dat dan ook 1 op de 8?). Iets wat veel voorkomt en velen benadeeld, hoeft dus niet per se empathie aan te wakkeren. Sterker nog, dat wat vaak en veel gebeurt, wordt misschien te veel als iets gewoons beschouwd om de – zoals hierboven besproken: vanuit een bepaald perspectief – uitzonderlijke daad van empathie te veroorzaken. Wat dagelijks wordt ervaren, voltrekt zich bijna onzichtbaar en lijkt niet als empathie te worden herkend. Maar wanneer je iedere dag lichamelijk meemaakt dat je de enige vrouw tussen mannelijke collega’s bent, verhoud je je dan niet empathisch tot de mannelijke norm op de werkvloer?
Verwachtingsvol
In haar boek Cruel Optimism betoogt Lauren Berlant dat het ‘genre van de crisis’ ervoor zorgt dat gewone gebeurtenissen als crisis worden gepresenteerd (een soortgelijk argument komen we tegen in Sarah Schulmans Conflict Is Not Abuse). Ik betoog dat gewoon gedrag nauwelijks als gedrag wordt gezien en dat gewoon gedrag dus ook nooit als een empathische daad wordt herkend. Een handeling die naadloos aan een verwachting voldoet, kan dus niet als empathische handeling worden gekenmerkt. De activisten die tegen Zwarte Piet zijn kunnen tot de dag van protest empathisch worden genoemd, empathisch ten opzichte van de status quo. Zo worden ze niet gezien, omdat hun zwijgen over de blackface-figuur in Nederland werd verwacht. Zo worden we niet gezien, omdat ons zwijgen over de blackface-figuur in Nederland werd verwacht. Wat verwacht wordt, kan niet worden beloond. Wat niet beloond kan worden, wordt niet als empathisch herkend.
Empathie lijkt op optimisme, wanneer je optimisme benadert zoals Berlant dit doet: All attachments are optimistic, stelt zij. Een verbinding aangaan is optimistisch omdat er een verwachting in schuilt. Ook in empathie schuilt een verwachting, een verbondenheid met dat wat empathisch wordt benaderd. Wanneer een dakloze die in de metro om geld vraagt niets krijgt, zie ik in eerste instantie vooral een gebrek aan empathie. Ook in The Square zien we voortdurend beelden waarin empathie lijkt te ontbreken: een man zit met opgestoken hand, mensen lopen achteloos langs, kijkend naar hun smartphones. Waarom geeft niemand wat? Totdat ik beter kijk en begrijp dat ik me, om empathie te herkennen, met de mogelijke gever identificeer. Kijk ik naar de persoon die vraagt, dan zie ik enorm veel empathie: hij laat hen passeren. Hij gaat niet voor hen staan, slaat de telefoon niet uit hun handen, verheft zijn stem niet. Hij doorklieft hun patroon niet. Dat is empathisch. De mensen die langslopen hebben zijn empathie nodig om hun weg te vervolgen. En déze empathie is optimistisch te noemen; in zijn empathische houding schuilt namelijk de hoop dat er verbetering zal optreden.
Wanneer Berlant over wreed of gemeen optimisme spreekt, verwijst ze naar de ‘patronen van aanpassing’ die plaatsvinden: they suspend questions about the cruelty of the now. Optimisme motiveert mensen om zich aan te passen, omdat wat ze nastreven ook morgen kan plaatsvinden. De belofte ‘morgen komt het goed’ is echter een illusie, want wie verandering wenst moet daar vandaag voor aan de slag. (Denk aan de wijze waarop VVD’er Halbe Zijlstra bij Pauw verscheen om enerzijds te beweren dat de figuur Zwarte Piet zou veranderen, terwijl hij anderzijds fel van mening was dat die verandering niet te snel mocht gaan.) Berlant toont hoe optimisme als een vertragingstechniek kan fungeren. Empathie kan een soortgelijk uitstel teweegbrengen.
Filosoof Sara Ahmed stelt dat privilege een energy saving device is. Wie voorrechten geniet, hoeft minder hard te werken. Misschien is empathie dan een energiebesparend middel voor hen die minder geprivilegieerd zijn. Waar privilege een energiebesparend middel is dat anderen laat hollen, is empathie de energiebesparing voor hen die moeten hollen. Voor hen is empathie het dagelijkse ‘ach, ik begrijp het ook wel’, een vorm van schouderophalen en survival, die op korte termijn minder gevaarlijk is en minder energie kost dan de moeite die het vergt om in opstand komen. Voor geprivilegieerden is empathie een daad, mogelijk iets wat je op sociale media zet. Voor minderbedeelden is empathie een constante, en wordt het dus geen ‘empathie’ genoemd.
Geslaagd protest
Een tijdje geleden was ik getuige van een groep mensen die deze energiebesparende stand niet langer volhield. Zij waren bijeen voor een universitaire zomerschool in Middelburg. Op het avondprogramma stond een kunstenaar die een presentatie gaf in de Vleeshal-galerie. Een uur lang vertelde zij over haar beelden en hoe ze eigenlijk keer op keer had gefaald in haar werk. Het falen zat ’m vooral in haar verhouding tot lichamen van kleur. Als witte kunstenaar uit een Frans kunstenaarsgezin probeerde ze wel diversiteit toe te voegen in haar werk, betoogde ze, maar eigenlijk mislukte dat steeds. Bij elk beeld vertelde ze hoe ze gefaald had, om zichzelf in diezelfde zin ook te prijzen voor het feit dat ze het in ieder geval probeerde.
De studenten luisterden aandachtig, maar zodra ze de microfoon doorgaf voor vragen, vuurden zij die op haar af: als ze steeds opnieuw wist dat ze faalde, waarom verbeterde ze zichzelf dan niet wezenlijk? Deed ze wel echt haar best? Wie krijgt de kans om eindeloos te falen, en wie wordt na één keer falen flink afgestraft? De kunstenaar genoot immers al jarenlang subsidies. Het probleem was niet dat ze faalde. Het probleem was dat ze bij voorbaat empathie verwachtte, zonder zich te realiseren dat ze voortdurend om empathie vroeg.
Nogmaals, het probleem is niet dat ze faalde. Falen kan een heel vruchtbare manier zijn om de status quo te doorbreken. Zo betoogt Jack Halberstam in The Queer Art of Failure dat falen een wending teweeg kan brengen in een maatschappij gericht op soepel succes, op voortgang, op het vieren van helden. Het boek is niet geschreven om iemand persoonlijk relaxter te maken. De kunst van het falen is niet bedoeld om zielenrust te geven over het feit dat er dingen falen. Het feit dat er dingen falen, moet ons helpen nadenken over het feit dat we een succes gedreven samenleving hebben opgebouwd. Falen hoort niet ‘gewoon’ bij het leven. Falen is een creatieve kracht die ervoor kan zorgen dat de wereld kantelt. In een winstgerichte maatschappij waarin we een vooruitgangsdenken van ‘steeds beter’ aanhangen, biedt falen een mogelijkheid tot het formuleren van alternatieven en het creëren van radicale omwenteling. Falen biedt een mogelijkheid to think otherwise.
Kijken we naar de mensen op wie we ons meestal op richten wanneer we het over empathie hebben, dan zien we hun empathisch vermogen falen: de mensen lopen door, ze geven geen geld. Maar zolang we naar hen kijken om empathie beter te begrijpen, blijven we empathie als een bijzondere gebeurtenis zien, een breuk met het dagelijkse. Kijken we in plaats daarvan naar de mensen die ogenschijnlijk om empathie vragen – de man die aan passanten vraagt of zij wat kunnen missen – dan treffen we ineens een dagelijks, voortdurend aanbod aan empathie. Wanneer de energiebesparende empathie van mensen in een gemarginaliseerde positie stokt en ‘faalt’, verandert de wereld totaal. Dan wordt duidelijk dat de mensen die empathie denken te kunnen ‘geven’, de Square-mensen die worstelen met hun verdeling van empathie, eigenlijk voortdurend om empathie hebben gevraagd. Wie poneert en bepaalt, blijkt eigenlijk te vragen. En wie leek te vragen, blijkt eigenlijk te geven.