Home Flets, maar niet machteloos

Flets, maar niet machteloos

Door Frans Jacobs op 19 januari 2005

01-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

De volkenbond die Immanuel Kant beschrijft in Naar de eeuwige vrede is een nogal fletse bedoening. Toch is het document uit 1795 de eerste concrete aanzet tot de Verenigde Naties.

De Nijmeegse rechtsfilosoof Thomas Mertens heeft een mooi exemplaar toegevoegd aan zijn vertalingen van Kant: het intrigerende Naar de eeuwige vrede (1795).  Helemaal zonder kritiek ben ik niet; ik vind het vreemd dat hij Kants ingewikkelde structuur van hoofd- en bijzinnen handhaaft met het argument dat ook lezers van het Duits het niet gemakkelijk hebben bij het doorgronden van Kants complexe zinnen. Dank je de koekoek: als ik zo’n vertaling ter hand neem, wil ik het me juist een beetje gemakkelijk maken. Niettemin: de vertaling is prima, en het Nederlands van Mertens en Van Helden is soepeler dan Kants vaak stroeve Duits. Mertens voegt er een lange inleiding aan toe die de lezer goed op weg helpt. In beperk me hier tot enige opmerkingen over Kants opstel.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Naar de eeuwige vrede is geschreven bij gelegenheid van de ondertekening van het verdrag van Basel door Pruisen en het revolutionaire Frankrijk. Pruisen gunde daarbij aan Frankrijk het land ten westen van de Rijn, in ruil waarvoor Pruisen de vrijheid kreeg om samen met Rusland en Oostenrijk Polen in te pikken. Dit riep de verontwaardiging op van Kant, al kon hij het zich blijkbaar niet permitteren om daaraan publiekelijk uiting te geven. Zijn reactie goot hij in de vorm van een verdrag (met preliminaire artikelen en definitieve artikelen). Dat was niet bedoeld als een concept-verdrag dat zo kon worden overgenomen door vertegenwoordigers van staten. Kants verdrag bevat gedachten over de morele noodzaak en de haalbaarheid van een eeuwige vrede tussen de volkeren. Hij was niet de eerste denker die aan zijn pleidooi het karakter gaf van een verdrag. Maar Kant onderscheidde zich van zijn voorgangers door de verstrekkendheid van zijn gedachten: die beperkten zich niet tot bijvoorbeeld Europa, maar Kants quasi-verdrag stond open voor alle volkeren ter wereld. Een ander verschil met andere quasi-verdragen is de adressaat ervan: niet vorsten en andere gezagsdragers, maar alle verlichte wereldburgers—de tijd van de vorstenspiegels is definitief voorbij. Dit bracht Kant ertoe om in de tweede druk (1796) een ‘geheime clausule’ toe te voegen. Deze clausule week radicaal af van wat gangbaar was in geheime verdragsartikelen. Ditmaal werden geen overeenkomsten geformuleerd die het daglicht niet konden verdragen (zoals later bij het Stalin-Ribbentrop-pact), maar werd integendeel de staten en hun leiding op het hart gedrukt om toch vooral de aanbevelingen van filosofen ter harte te nemen. Het publiceren van een geheime clausule is natuurlijk een vreemde bezigheid; het moet haast wel een bittere grap zijn.
 

Republikeins

Het eerste definitieve artikel luidt aldus: ‘De burgerlijke constitutie in elke staat behoort republikeins te zijn.’ ‘Republikeins’ staat hier niet tegenover monarchaal of autocratisch, maar tegenover despotisch. Republikeins is een regeringsvorm die een grondwet onderschrijft die allen als vrije mensen en als gelijke burgers erkent, die de uitvoerende macht scheidt van de wetgevende macht en die dus zelf onderworpen is aan de wet, en die bovendien een vorm van representatie kent. Waarom leidt de republiek nu tot eeuwige vrede, en despotisme niet? Kant geeft daarvoor een simpele reden: wanneer het volk zijn instemming moet betuigen met oorlogvoering, dan zal het zich wel driemaal bedenken; want de lasten van de oorlog worden altijd afgewenteld op het volk. Beslist echter een despotische heerser over oorlog en vrede, dan gaat hij daarmee even lichtzinnig om als hij doet bij het beslissen over jachtpartijen, lustsloten en hoffeesten.

Het tweede definitieve artikel luidt aldus: ‘Het volkenrecht behoort gebaseerd te zijn op een federalisme van vrije staten.’ Dit is een interessant artikel. Het geeft een antwoord op de centrale vraag: hoe bannen we de oorlog definitief uit? Door vrije staten een vredesverdrag te laten sluiten dat verder gaat dan de vredesverdragen tot nu toe, die een eind maakten aan een enkele oorlog; dit vredesverdrag bant alle oorlogen voor altijd uit. Als steeds meer staten zich in een federatief verband aaneensluiten, verzekeren ze elkaar ervan dat ze jegens elkaar geen oorlog meer zullen voeren, waarmee het klassieke ius ad bellum zijn rechtmatigheid verliest.

Kant is overigens opvallend karig met mededelingen over de aard van deze federatie en over de mechanismen die in het leven moeten worden geroepen om haar effectief te maken. Tot een wereldwijde eenheidsstaat moet het in ieder geval niet komen, want die superstaat zou welhaast noodzakelijk despotisch uitpakken, doordat ze geen concurrentie meer te duchten heeft. Op de achtergrond hiervan schuilt een gedachte die Kant vaak koestert: dat concurrentie en (beperkt) conflict de vooruitgang dient. Zonder dat worden mensen schapen die niets bijzonders presteren en die zich door de herder laten koeioneren. Daarom wil Kant niet verder gaan dan tot wat hij het surrogaat noemt van een federatie van vrije staten.

Wat houdt dat in? Een club van staten die elkaar plechtig beloven nooit ten oorlog te trekken? Ik zie niet goed in wat zo’n belofte toevoegt aan het al door Kant aangenomen natuurrechtelijke verbod op oorlogvoering. Enigszins effectief wordt zo’n belofte pas wanneer de gefedereerde staten ertoe bereid zijn om hun eventuele conflicten voor te leggen aan zoiets als een hof van arbitrage, en hoewel Mertens beweert dat Kants volkenbond nuttig is voor het oplossen van conflicten over het ‘mijn’ en ‘dijn’ tussen staten, tref ik die gedachte bij Kant nergens aan. Moeten de gefedereerde staten elkaar misschien beschermen wanneer een van hen door derden wordt aangevallen (waardoor de volkenbond NAVO-achtige trekken zou krijgen)? Geen woord daarover bij Kant. Zijn volkenbond is nogal een fletse bedoening, en dient flink opgetuigd te worden. Zowel de machteloze Volkenbond van voor de Tweede Wereldoorlog als de iets effectievere Verenigde Naties van na de Tweede Wereldoorlog passen bij Kants gedachten.

Toch is Naar de eeuwige vrede interessant als een eerste aanzet tot een nieuw volkenrecht, dat niet blijft steken in een machteloze morele oproep, maar uitdrukkelijk ook de praktische uitvoerbaarheid daarvan op het oog heeft. Politieke moraal zonder oog voor machtspolitiek is volgens Kant zinloos.
Mertens laat in zijn inleiding zien hoe Kants gedachten zijn uitgewerkt en aangevuld door filosofen als Hegel, Schmitt, Habermas en Rawls. Aanbevolen.

Naar de eeuwige vrede, Immanuel Kant. Vertaling Thomas Mertens en Edwin van Helden, voorwoord, inleiding en annotaties Thomas Mertens. Boom Amsterdam 2004, 132 blz.  €19,95