Waarin verschillen filosofie en literatuur van elkaar? Zijn er criteria om deze wijzen van schrijven van elkaar te onderscheiden? De discussie hierover is oud, en dateert zelfs van voor Plato. Hij spreekt in De Staat al over een ‘oude strijd’ tussen filosofie en literatuur of – in brede zin – het geschil tussen wetenschap en kunst. Voor Plato is de inzet van dit gevecht kennis, en het is duidelijk aan welke kant hij staat: de kennis die filosofie verschaft is van een hogere orde dan de ‘kennis’ die literaire werken leveren. Literatuur biedt schijnkennis, betoogt Plato. Ze verlustigt zich in het schimmenspel van willekeurige verschijnselen en houdt ons weg van wat echt en maatgevend is. Anders dan filosofen weten schrijvers niet waarover ze het hebben. Bovendien bespelen ze gevoelens, als gevolg waarvan de ziel van de lezer of toehoorder uit balans raakt.
Plato’s kritiek op de literaire kunstenaars lijkt achterhaald. Literatuur heeft niet de macht die ze in Plato’s tijd had. Onze schrijvers zijn onvergelijkbaar minder invloedrijk dan grootheden als Homerus en de tragediedichters; het gevaar komt niet van de literatuur, maar eerder van onberekenbare politici en post-feitelijke media. Verder wordt er in recente emotietheorieën op gewezen dat emoties niet per se troeblerend zijn, maar dat ze ware overtuigingen kunnen herbergen en onze betrokkenheid op de wereld tot uitdrukking brengen. Ook is Plato’s opvatting dat kunstenaars nabootsen discutabel, en doet de nadruk op kennis geen recht aan wat kunst biedt aan vorm en vermaak. Nog problematischer, ten slotte, is de tweewereldenleer die schuil gaat achter Plato’s mimetische kunstopvatting.
Dit artikel is exclusief voor abonnees