Mijn zusje verfde een muur, knalgroen. Het randje bovenin was, laten we zeggen, niet zo strak. Maakte haar niet uit: ‘Je mag best zien dat wij dat hebben gedaan, een krasje of uitschieter is niet altijd erg. Ik erger me daar niet aan.’
Haar vriend steekt anders in elkaar en ging direct in de weer met frogtape, witte verf en een kwast. Zijn motto: ‘Als je het doet, moet je het goed doen.’
Wie heeft er hier gelijk? Hééft er iemand gelijk? Moet je iets per definitie ‘goed’ doen, of anders helemaal niet? En als dat zo is: goed in wiens ogen?
Meer prikkelende columns lezen uit Filosofie Magazine? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Wanneer ik iets doe, koester ik ook warme gevoelens voor mislukking en experiment. Proberen, evalueren, bijschaven. Kan dat nog wel als je betoogt dat als je iets doet, je het goed moet doen? Ontzeg je jezelf niet heel wat prutsen, uitproberen en spielerei als dit je motto is? Is dit zinnetje een verbod op experiment en mislukken? Of nodigt het juist uit tot nét dat stapje sneller, beter, hoger, strakker?
Ineens dacht ik aan een vriendin die deze zin uitsprak om uit te leggen waarom ze nog niet begon met sporten. Ze vond dat ze dat dan ‘goed’ moest doen, minimaal drie keer per week, en anders niet. Dus ze ging dan maar helemaal niet.
Als dat zo is: goed in wiens ogen?
Gebruiken we dit zinnetje soms ook als excuus om níét in actie te komen? Om niet te sporten, niet te verhuizen, niet te starten met gezond eten? Wordt dit zinnetje daarmee een excuus om vooral niet te hoeven doen wat wel goed zou zijn?
Leggen we te veel nadruk op perfectie? Houden we niet meer van rafelrandjes? Of zijn we gemakzuchtig en gebruiken we eender welk zinnetje om ons uitstelgedrag te rechtvaardigen?
Al kauwend, overdenkend, vragend, afwegend en proevend weet ik aan het eind van het schrijven van deze column vaak minder dan toen ik ermee begon. En dat lijkt me een ‘goede’ zaak.