Dit artikel is exclusief voor abonnees
De terrorist
Een vrouw in een geel jack – gaat naar binnen.
Een man met donkere bril – komt naar buiten.
Twee jongens in spijkerbroek – staan te praten.
Dertien uur zeventien en vier seconden.
De kleine heeft geluk – hij stapt op zijn scooter,
Maar de grote – gaat naar binnen.
Hier hebben we werkelijk te maken met toevallige voorbijgangers. Er zijn, ten eerste, mensen wier aanwezigheid daar op die plek op dat moment niet noodzakelijk is: ze lopen in en uit, ze passeren. Er is, ten tweede, een opmerkelijke gebeurtenis: een bom die op barsten staat. Er is, ten derde, een betrekking tussen de voorbijgangers en de gebeurtenis. In dit geval: de mensen die in het café zitten zullen door de gebeurtenis omkomen en de andere voorbijgangers zullen aan de dood ontsnappen. En er is, ten slotte, iemand die dit vaststelt: de terrorist – en wij met hem. Het gedicht eindigt als volgt:
Het is dertien uur twintig.
De tijd – wat gaat hij toch langzaam.
Nu is het vast zo ver.
Nog niet.
Nu dan.
De bom – ontploft.
‘De kleine heeft geluk’ schrijft Szymborska in de eerder aangehaalde strofe. ‘De grote heeft pech’ kunnen we eraan toevoegen.
Beslissende wending
Misschien kunnen we dan alleen maar van toeval spreken op een bepaald niveau, dat nooit het hoogste niveau is. Als mensen zeggen dat ze niet in toeval geloven of als ze zeggen dat toeval niet bestaat, dan bedoelen ze iets dergelijks. Zulke mensen verbinden met opmerkelijke gebeurtenissen die ogenschijnlijk geheel willekeurig zijn toch, op een hoger niveau, een opzet of bedoeling.
Opmerkelijk is dat het dan soms niet om het schijnbaar toevallige voorval zelf gaat, maar om de gevolgen daarvan. Stel dat ik getuige ben van een ongeluk, de ambulance bel, vervolgens onder de indruk raak van wat die mensen op de ambulance voor geweldig werk doen en besluit dat ik ook zulk werk wil gaan doen. Of stel dat ik bevriend raak met een van de mensen die betrokken zijn bij het ongeluk. Een toevallige gebeurtenis kan kennelijk zorgen voor een beslissende wending Van een gebeurtenis die zo’n wending tot gevolg heeft, kan iemand achteraf zeggen: ‘Dat was wel heel toevallig’, terwijl hij of zij vaak bedoelt: ‘Dat kan geen toeval geweest zijn’. Zo iemand zegt daarmee dat dingen niet zomaar gebeuren. Dat ongeluk had een hogere bedoeling. Achter deze opeenvolging van gebeurtenissen die ogenschijnlijk ook niet hadden kunnen gebeuren schuilt een regie, en dus ook een Regisseur. Mensen die menen dat toeval niet bestaat, vinden dat dingen op je pad komen. Dat geldt niet alleen voor prettige dingen, maar ook voor onaangename zaken. In het geval van zulke nare dingen zegt men dan nogal eens: ‘het heeft zo moeten zijn’.
‘Ik mag niet klagen'
‘Het heeft zo moeten zijn’. Ik weet nog goed dat ik die zin voor het eerst hoorde. Hij werd uitgesproken door iemand uit de buurt die buiten met mijn moeder stond te praten. Het ging over een vrouw uit de straat die onverwacht overleden was. ‘Het heeft zo moeten zijn’, hoorde ik de buurtgenoot zeggen. De zin bracht mij van mijn stuk. Van wie had het zo moeten zijn? En waarom dan wel? Ging dit soms over God? Diezelfde buurtgenoot had trouwens nog een andere zin paraat waar ik moeite mee had. Als je hem vroeg hoe het met hem ging, zei hij: ‘ik mag niet klagen’. De beide zinnen gingen een verbond met elkaar aan als onderschrift bij een wereldbeeld waarin een God onbegrijpelijke beslissingen nam waarover geen beklag kon worden gedaan.
Deze opvatting, waarin niet aan het toeval en alles aan een God wordt overgelaten, is niet de mijne. Misschien hoor ik toch eerder bij de mensen die menen dat de wereld uiteindelijk toevallig is. Niet: ‘het heeft zo moeten zijn’ maar ‘ik had hier net zo goed niet kunnen zijn.’ Op het hoogste niveau zijn we toevallige voorbijgangers, waarbij het leven dan de opmerkelijke gebeurtenis is en wijzelf, in onze reflectie, degenen die onze eigen toevalligheid vaststellen.
We bevinden ons hier echter niet meer in de orde van het bewijzen. Het kan nog steeds zo zijn dat iemand al onze ontmoetingen arrangeert en dat iemand vanaf de overzijde almaar kijkt hoe wij in- en uitlopen en weet hoe ons einde zal zijn. Een Kieslowski, een Szymborska, een enkele knappe filosoof probeert soms buiten de orde te treden en een soort godsbewijs te leveren. Maar misschien is er meer behoefte aan een bescheiden filosoof die ons tot de orde roept en ons iets goeds vertelt, opdat we binnen dat bestaan, of dit nu uiteindelijk toevallig is of niet, er de noodzaak van gaan zien om in elk geval niet zinloos voorbij te gaan.
Mariëtte Willemsen is universitair docent aan de faculteit der wijsbegeerte van de Vrije Universiteit te Amsterdam