Home Een hond die gaat liggen waar hij wil

Een hond die gaat liggen waar hij wil

Door Eva-Anne le Coultre op 02 december 2001

10-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Waarom kan je je tot op het detail herinneren wat je deed op 11 september, maar schiet de naam van je vroegere buurmeisje je niet te binnen? Psycholoog Douwe Draaisma over het geheugen: een drukke stad, geen harde schijf.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.


‘Ik sta midscheeps in het leven, de ideale leeftijd om onderzoek te doen naar herinnering. Psycholoog Douwe Draaisma (48), auteur van verschillende boeken over het geheugen: ‘Net als met memoires moet je er niet te vroeg en niet te laat aan beginnen. Lady Strachey (moeder van de Engelse essayist Lytton Strachey) begon bijvoorbeeld te laat: op tachtigjarige leeftijd wilde ze haar autobiografie gaan schrijven, maar kwam niet verder dan twaalf pagina’s. Te vroeg lukt ook niet, als twintiger heb je simpelweg nog niet genoeg herinneringen voor een autobiografie. Draaisma zegt, behalve de wetenschappelijke bagage, nu ook de juiste rijpheid te hebben voor geheugenonderzoek. Met name, omdat levenservaring hem leert de vergissingen die het geheugen maakt te herkennen.
In het pand van zijn Groningse uitgever citeert Draaisma de woorden van Cees Nooteboom. Het geheugen is als een hond die gaat liggen waar hij wil: in hoge mate onbetrouwbaar. Hij gebruikt Nootebooms woorden in zijn nieuwste boek: Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt. Dit boek gaat over het autobiografisch geheugen, door Draaisma omschreven als het register van persoonlijke lotgevallen dat we raadplegen als iemand ons vraagt wat onze vroegste herinnering is, hoe het huis er uitzag waar we als kind hebben gewoond of wat het laatste boek is dat we hebben gelezen.
Die persoonlijke lotgevallen lijken we ons helder voor de geest te kunnen halen, maar in werkelijkheid ligt de vergissing altijd op de loer. Tijd en feiten kunnen door allerlei oorzaken vervormd worden weergegeven. Betekent dat dan, dat het geheugen helemaal niets meer met de realiteit van doen heeft? Nee, Draaisma spreekt van een natuurlijke limiet. Hij blijkt behoedzaam te laveren tussen relativis-me en realisme.

Harde schijf
Volgens een belangrijke filosofische traditie is het geheugen zoiets als een harde schijf van een computer. Je kunt er de dingen oproepen, precies zoals je ze eerder hebt opgeslagen.
Die traditie begint bij Plato, voor wie herinnering de weg is naar ware kennis. Met training kunnen we ons de tijd herinneren dat de ziel nog niet was vastgeklonken aan het aardse lichaam. Hij bewoog zich vrijelijk in de Ideeënwereld, het bovenaards domein van objectieve essenties en wetmatigheden, waar de dagelijkse werkelijkheid slechts een flauwe afspiegeling van is. Het daadwerkelijke bestaan van zo’n Ideeënwereld werd al snel met een korreltje zout genomen, maar het idee dat het geheugen ware kennis kan oproepen, zoals een bandrecorder altijd weer hetzelfde opgenomen liedje kan afspelen, bleef lange tijd overeind.
Eigenlijk pas sinds de laatste decennia wijst wetenschappelijk onderzoek anders uit, weet Draaisma. Ik heb een hele tijd gedacht dat de werkelijkheid en de herinnering daarvan zich verhouden als een partituur en allerlei verschillende uitvoeringen daarvan. De uitvoeringen verschillen per persoon en zelfs bij één persoon zijn er meerdere mogelijkheden. Maar nu geloof ik niet meer dat er los van al die herinneringen één partituur van de werkelijkheid is. In die zin ben ik geen realist: ik denk niet dat er een objectieve werkelijkheid bestaat, onafhankelijk van alle verschillende ervaringen.
En als er al een echte werkelijkheid zou zijn, dan blijkt uit Draaisma’s onderzoek dat het geheugen alles behalve geschikt is als weg daar naartoe. In het dagelijkse leven laat het geheugen ons regelmatig in de steek, of het overvalt ons met herinneringen die we liever kwijt waren dan rijk. De meest simpele dingen, zoals de naam van je vroegere buurmeisje willen je maar niet te binnen schieten, terwijl gênante situaties je pijnlijk goed bijblijven. Je ruikt een bepaalde geur en wordt plotseling meegesleurd naar een vakantie van jaren geleden, zonder dat je daar zelf controle over lijkt te hebben. Het geheugen trekt zich maar bar weinig van opdrachten aan.

‘Als door therapie een traumatische herinnering boven komt, is de kans groot dat het een gefabriceerde herinnering is’


Het geheugen heeft associaties nodig, in plaats van opdrachten zoals je die aan de computer zou geven. Als iemand je vraagt wat je afgelopen zaterdag om drie uur deed is het al diep nadenken geblazen, laat staan als je wilt terughalen wat je op 31 augustus 1997 deed. Maar als er bij verteld wordt dat op die dag prinses Diana verongelukte, blijk je opeens nog wel te weten wat je toen aan het doen was. Het flitslichtgeheugen, noemt Draaisma dat. Een actueel voorbeeld zijn de terroristische aanslagen op 11 september: bij dit soort schokkende gebeurtenissen wordt niet alleen het bericht zelf onthouden, maar ook waar je je op dat moment bevond, van wie je het hoorde en wat je toen deed. Met de flitslichtanalogie wordt bedoeld dat de herinnering, behalve een beeld van de omstandigheden, ook het soort details bevat dat per ongeluk op de foto is gekomen.
Draaisma vindt het een hardnekkige misvatting om het geheugen voor te stellen als de harde schijf van de computer. Die metafoor doet geen recht aan de veranderlijkheid van het geheugen, stelt hij. Herinneringen die er later bijkomen hebben invloed op wat je al hebt opgeslagen en andersom: wat je onthoudt wordt bepaald door wat je al weet. Bovendien overlappen herinneringen elkaar als ze veel op elkaar lijken. Als je één keer hebt gezeild, kun je je dat nog goed herinneren, maar als je voor de tiende keer dezelfde plas op gaat, zijn de herinneringen van de afzonderlijke uitjes niet meer uit elkaar te houden. Het zeilen is een versmelting van al die ervaringen geworden.

Een wetenschapper die niet gelooft in een objectieve werkelijkheid, dat klinkt lastig. Wát onderzoekt de wetenschap dan nog? Draaisma, relativerend: Het is ook weer niet zo dat het geheugen ons willekeurig alle kanten op stuurt. Alsof iedereen zijn eigen verhaal, zijn eigen waarheid heeft. Iedereen mag dan wel zijn eigen uitvoering van een partituur maken, maar toch moet je op elkaar afstemmen. Soms valt je eigen uitvoering zo uit de toon, dat deze niet langer meer is vol te houden en dringt de realiteit zich keihard op. Draaisma geeft in zijn boek het voorbeeld van een man die heel verliefd is en door zijn roze bril bij alle situaties plezierige associaties vormt. Totdat hij na jaren eenzaam smachten erachter komt dat de verliefdheid al die tijd alleen van zijn kant is gekomen. Door deze confrontatie met de werkelijkheid, moet hij al zijn herinneringen herzien. Alle gedragingen van het meisje waar hij verliefd op was interpreteerde hij hoopvol als beantwoording van zijn liefde voor haar. Als blijkt dat zij nooit iets voor hem heeft gevoeld, moet hij zijn herinneringen een ander etiket geven. Hij moet zijn partituur herschrijven.
Draaisma: Het geheugen moet op veel punten contact houden met de realiteit. Als je een eigen verhaal maakt van de dingen die je hebt meegemaakt, kom je in de moeilijkheden. Bijvoorbeeld als je met mensen praat die bij dezelfde gebeurtenis aanwezig waren. Op bepaalde punten moet je elkaar kunnen vinden om recht te doen aan de situatie zoals die zich werkelijk heeft afgespeeld. Dat is wat Draaisma de natuurlijke limiet noemt aan de vervorming van herinneringen. Wil je goed kunnen functioneren in een samenleving, dan moeten je verhalen kloppen met die van anderen. Ook hebben sommige herinneringen een adaptieve waarde. Hoe vervelend het ook is, het is toch in je eigen voordeel om gênante situaties goed te onthouden. Daarmee verklein je namelijk de kans dat je nogmaals in zo=n situatie terecht komt. Dat verklaart waarom je krenkingen en blunders bijzonder goed onthoudt: het schaamrood kan je al op de kaken staan bij de gedachte eraan alleen.
Ook als het gaat om traumatische ervaringen, dringt de realiteit zich onherroepelijk op. Draaisma verwerpt met klem het freudiaanse idee van verdringing. Zo’n afwijzing is meer dan louter een bloedgroepenstrijd tussen psychologen. Verdringing was immers een belangrijk woord bij verscheidende geruchtmakende rechtszaken tegen vermeende incestplegers. Therapeuten claimden met behulp van psychoanalyse bij sommige van hun cliënten een verdrongen incestverleden boven te hebben gehaald. Regelmatig bleek na een pijnlijke rechtszitting feitelijk niets waar te zijn van de beschuldigingen.
Draaisma vindt het onwaarschijnlijk dat traumatische gebeurtenissen vergeten zouden zijn. Onderzoek wijst het tegendeel uit: mensen van wie vast staat dat ze een traumatische ervaring hebben meegemaakt, denken daar juist vaak aan terug. De gebeurtenis komt vaak op de meest ongelukkige momenten naar voren. Helemaal onwaarschijnlijk is dat de traumatische gebeurtenis vergeten zou zijn en jaren later weer bovenkomt. Als door therapie een traumatische herinnering bovenkomt, is de kans groot dat het een gefabriceerde herinnering is.

Stad
Het geheugen is geen harde schijf. Weet Draaisma een betere metafoor? Je kunt je het brein het beste voorstellen als een enorme stad. Voor een stad zijn vele beschrijvingsniveaus. Je kunt het hebben over verkeersstromen, verschillende wijken, communicatie, of verlichting. Zo kun je de hersenen ook op verschillende niveaus omschrijven en begrijpen. Het autobiografisch geheugen moet je je daarom niet voorstellen als een gebiedje in de hersenen, maar eerder als een weg door de stad die verschillende wijken met elkaar verbindt. Zoals iedere stad uniek is, zijn de verschillende hoofd en zijwegen van het geheugen voor iedere persoon anders. Iedereen legt andere associaties, omdat iedereen andere herinneringen heeft. Het persoonlijke stratenplan van het geheugen komt niet louter uit één geest voort, maar ook uit de samenkomst van jouw herinneringen met die van anderen. De stad als metafoor voor het geheugen illustreert Draaisma’s dubbelpositie. Iedereen heeft door zijn persoonlijke geschiedenis verschillende kronkelige zijwegen en steegjes in de stad van zijn geheugen gevormd, maar de funderingen voor de hoofdwegen liggen bij de geboorte al vast en zijn dus voor iedereen dezelfde.

Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt

Wie de vijftig nadert kan zich nauwelijks aan de indruk onttrek-ken dat de jaren versnellen. Proeven met tijdsschattingen door ouderen en experimenten met biologische klokken wijzen uit dat leeftijd inderdaad invloed heeft op de snelheid waarmee we tijd zien passeren: ouderdom verandert ons in een traag tikkende pendule. Volgens Draaisma is de verklaring hiervoor dat als oudere mensen een tijdsschatting maken, ze de afgelopen vijf jaar vergelijken met de jaren van hun middelbare schooltijd. Dit is altijd een oneerlijke vergelijking, want in de jaren van je vijftiende tot je twintigste maak je veel belangrijke gebeurtenissen voor de eerste keer mee. Dat zijn gebeurtenissen die sturing aan je leven geven. Naarmate je ouder wordt is de kans veel kleiner op dit soort eerste-keer-gebeurtenissen, je leven wordt meer een routine. Zoals een afstand groter lijkt als er tussen begin- en eindpunt voorwerpen staan die de blik geleiden, zo zal een jaar met opmerkelijke en gevarieerde gebeurtenissen langer lijken dan een leeg en monotoon jaar. Je leven wordt dus gewoon saaier als je ouder wordt.