Home Een hele kermis vol met komedianten, marktschreeuwers en hansworsten

Een hele kermis vol met komedianten, marktschreeuwers en hansworsten

Door Thijs Lijster en Jan Sietsma, Thijs Lijster en Jan Sietsma op 26 maart 2013

07-2004 Filosofie magazine Lees het magazine

Sartre en Camus zijn de geschiedenis ingegaan als goede vrienden die na een hevige ruzie uit elkaar zijn gegaan. Maar er vielen al veel eerder klappen.

Laat in de avond tijdens een existentialistisch onderonsje in december 1946 begint Albert Camus, met een absurde hoeveelheid drank op, te foeteren op Maurice Merleau-Ponty over diens zojuist verschenen artikel. Camus verwijt hem de wandaden van het Sovjetregime te bagatelliseren. Simone de Beauvoir schrijft hierover: ‘Merleau-Ponty verdedigde zich en Sartre viel hem bij; Camus, helemaal ondersteboven, sloeg de deur achter zich dicht; Sartre en Bost vlogen hem na, de straat op, maar hij weigerde terug te komen.’ Het voorval was het begin van een drie maanden durende ruzie tussen Camus en Sartre. Het zou niet de laatste zijn.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wanneer Camus zich op de dag van de voorpremière van Sartres toneelstuk De vliegen aan de schele zanger komt voorstellen, is er al veel wederzijdse lof geuit. Eind jaren dertig had Sartre Walging en De muur gepubliceerd, die door Camus enthousiast waren ontvangen. Camus beschouwt de hoofdpersoon van Walging als het prototype van het individu in een absurde wereld. Sartre op zijn beurt had een twintig pagina’s tellend artikel geschreven over de roman De vreemdeling uit 1942 van Camus, waarin hij hem op een lijn stelt met Hemingway en Voltaire. Veelbetekend is het volgende citaat: ‘De moderne roman heeft zijn stijl gevonden, bij de Amerikaanse schrijvers, bij Kafka en in ons land bij Camus.’ De hartelijkheid en de gedeelde passies en overtuigingen vormen de ideale bodem voor een goede vriendschap. Enkele maanden later treft de in Algerije geboren Camus, die zich in het najaar van 1943 definitief in Parijs had gevestigd, Sartre en De Beauvoir in Café de Flore. Onderwerp van gesprek is onder andere Met gesloten deuren, het nieuwe toneelstuk van Sartre. Deze vraagt hem het werk te regisseren en de hoofdrol ervan op zich te nemen. Hoewel Camus uiteindelijk verstek laat gaan, is het vertrouwen van Sartre in Camus veelzeggend.

Blauw oog

Dankzij het wijsgerige wonderduo Sartre en de Beauvoir wordt Camus opgenomen in een gezellige kliek van filosofen als Lacan, kunstenaars als Braque en andersoortige cultuurdragers, zoals de pornoloog Georges Bataille. Ze namen dan ook allemaal, hetzij als regisseur, toneelspeler of toeschouwer, deel aan het toneelstuk Het verlangen bij de staart gevat van Pablo Picasso. Na de repetities werd het samenzijn – de nazistische c.q. kleinburgerlijke avondrust ten spijt – geprolongeerd tot de ochtendstond. Vele soirées zouden volgen. ‘We waren een hele kermis vol met komedianten, marktschreeuwers, hansworsten en vertoningen’, schrijft De Beauvoir, ‘Sartre dirigeerde een orkest vanuit een kast; Queneau en Bataille duelleerden met flessen als zwaarden; Camus en Lemarchand speelden militaire marsen op pannen.’

Spanningen waren er uiteraard te over. Hoe houd je immers twee intellectuelen bij elkaar die strijden om de suprematie op dezelfde terreinen: de roman, het toneel, de literaire kritiek, de journalistiek, de filosofie? Niet alleen op deze gebieden, trouwens. De Beauvoir vermeldt dat tijdens hun cafébezoeken meer werd gesproken over vrouwen dan over letterkunde. Sartre was jaloers op Camus, omdat de laatste geen filosofische argumenten hoefde aan te wenden om een vrouw in bed te krijgen. Het is eens voorgekomen dat Sartre om deze reden Camus een blauw oog sloeg. Zelfs het welopgevoede meisje Simone de Beauvoir viel voor de mediterrane charmes van Camus, maar deze hield haar op een afstand, omdat hij bang was dat ze teveel zou praten in bed. Kortom, gezelligheid troef in het Parijs van de Tweede Wereldoorlog.

Na de collectieve afwijzing van het nazisme en fascisme duikt in de jaren na de oorlog de vraag op welk politiek standpunt filosofisch te legitimeren is. Onmiddellijk na de bevrijding gaat een lang gekoesterde wens van Sartre in vervulling: een eigen tijdschrift. Hij richt het blad Les Temps Modernes op, dat de spreekbuis moest vormen van links, existentialistisch Frankrijk. Camus daarentegen, die zich nooit tot deze stroming heeft gerekend en in De Myhte van Sisyphus met het grootste gedeelte van de existentialistische canon had afgerekend, bleef schrijven voor Combat. Deze verzetskrant werd opgericht in 1943 en nam ook bijdragen van Sartre en de zijnen op. Les Temps Modernes zoekt al snel toenadering tot het communisme. Mikpunt van kritiek is de reactionaire soldatenkoning Charles de Gaulle, leider van de voorlopige regering. Elke indirecte sympathie met de USSR was Camus al een doorn in het oog. Terwijl hij De Beauvoir in november 1945 naar huis rijdt, verdedigt hij De Gaulle tegen de communisten en hun leider Duclos. Bij het wegrijden roept hij ter afscheid door het raampje: ‘Liever het smoelwerk van De Gaulle dan van Duclos!’

De publicatie van De Mens in Opstand in 1951 betekent een van de eerste getuigschriften van anticommunistische signatuur. Camus vergelijkt de Russische Revolutie met de Franse en stelt dat ook de eerste vrijwel onmiddellijk is omgeslagen in terreur. Hij houdt een pleidooi voor het oxymoron ‘gematigde revolutie’. Op de redactievergadering van Les Temps Modernes weigert iedereen het werk te recenseren. Omdat Sartre niet recenseren erger vindt dan negatief recenseren, besluit hij de jonge communist Jeanson op de zaak te zetten. Terwijl Jeanson het boek met hamer en sikkel te lijf gaat, treft Camus Sartre in een cafeetje. Hij maakt de critici van zijn boek belachelijk, maar Sartre durft niets te zeggen. Later maakt hij Camus voorzichtig duidelijk dat ook in Les Temps Modernes de bespreking réservé zal zijn.

Alles ligt op straat

Wie in augustus 1952 een harde plof in de gang hoorde, was vermoedelijk geabonneerd op Les Temps Modernes. Camus, verbaasd, gekwetst en teleurgesteld omdat Sartre zijn werk niet wilde bespreken, richt zich in een open brief annex schotschrift van zeventien pagina’s tot de redactie. Aansluitend op Camus’ verweer volgen kritieken van Sartre en Jeanson, in totaal vijftig pagina’s. Alles ligt op straat: gekrenkte ijdelheid, intellectuele misverstanden en stoten onder de gordel: ‘Maar zegt u mij, Camus, door welk mysterie kunnen wij uw werken niet bespreken zonder de mensheid haar bestaansredenen te ontnemen?’ De welwillende lezer zou uit de brief van Sartre kunnen opmaken dat deze de mogelijkheid van een verzoening openhoudt, maar Camus wilde hier niets meer van weten. Toen Camus in 1957 de Nobelprijs won, sneerde Sartre, die hem zelf in 1964 zou weigeren: ‘Hij verdient hem!’

Camus sterft op 4 januari 1960, wanneer de auto waarin hij zit, tegen een boom rijdt. Sartre komt snel in actie en publiceert een in memoriam: ‘Camus was in deze eeuw, en tegen de Geschiedenis in, de hedendaagse erfgenaam van dat oude geslacht van moralisten, wiens werk misschien wel het meest originele product van de Franse literatuur vormt.’
 
Dit is de achtste aflevering van een serie over ontmoetingen tussen grote denkers