Home Duurzame onzekerheid
Mens en natuur

Duurzame onzekerheid

Door Arthur Petersen op 24 maart 2014

Duurzame onzekerheid
Cover van 01-2009
01-2009 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Hoe beoordelen we de door de mens veroorzaakte klimaatverandering? Wat verstaan we onder ‘duurzame ontwikkeling’? Deze twee met elkaar samenhangende vragen hebben grote politieke actualiteit en staan centraal in dit themanummer. In de maatschappij en politiek blijkt er verschil van inzicht te bestaan over allerlei aspecten van klimaat en duurzaamheid. Hoewel velen in onze maatschappij de algemene visie delen dat de huidige wijze waarop wij in het Westen onze ‘kwaliteit van leven’ realiseren niet ‘duurzaam’ is, is er veel minder een gedeelde perceptie van wat nu precies het probleem is en hoe dat opgelost dient te worden. In dit artikel wil ik met name de vraag aan de orde stellen hoe zeker we zijn over klimaatverandering als probleem en duurzame ontwikkeling als oplossing. En wat de rol van wetenschappers kan zijn in het omgaan met onzekerheden. Tot besluit zal vanuit de thematiek van dit artikel kort vooruitgeblikt worden naar de andere artikelen in dit nummer.

Onzekerheid over klimaatverandering

Klimaatwetenschappers zijn er vrijwel zeker van dat de aarde op een tijdschaal van decennia aan het opwarmen is en schatten op basis van data en modellen dat deze opwarming  ‘zeer waarschijnlijk’ (meer dan 90 procent kans) wordt veroorzaakt door de mens. Vooral de uitstoot van het broeikasgas co2 is hier debet aan. Hoewel er over de vraag óf de mens een significante klimaatverandering aan het veroorzaken is in populaire fora nog veel gediscussieerd wordt, liggen de échte onzekerheden over klimaatverandering inmiddels elders.

Eén verhaallijn over het probleem van klimaatverandering is als volgt: als de huidige trends in energiegebruik doorzetten, de consumptie in het Noorden hoog blijft en bevolking en welvaart in het Zuiden blijven groeien, dan leidt dit tot hogere concentraties broeikasgassen. Daarbij nemen de risico’s toe van een temperatuurstijging hoger dan twee graden, van extremer weer en een snellere zeespiegelstijging. Vooral de bevolking in de armere, tropische gebieden ondervindt de nadelen van klimaatverandering; het gaat dan om onder andere overstromingen, ziekten en de beschikbaarheid van water. Naarmate de temperatuurmeer stijgt, zullen de negatieve effecten voor landbouwproductiviteit, waterbeschikbaarheid en gezondheid steeds dominanter worden. De onzekerheden met betrekking tot deze – onder mondiaal en solidair denkende mensen dominante – verhaallijn zijn immens. We weten eigenlijk nog nauwelijks iets van veel van de langetermijneffecten van klimaatverandering, met name op regionaal schaalniveau. Een voorbeeld is de zeespiegelstijging: er worden steeds nieuwe processen ontdekt die nog niet in de klimaatmodellen zijn opgenomen en waarmee tot nog toe dus nog nauwelijks rekening gehouden was. Zo wordt in klimaatmodellen nog steeds aangenomen dat de geleidelijke afsmelting van de Groenlandse ijskap zal leiden tot een zeespiegelstijging die uniform over de aarde is verdeeld. Gravitatie-effecten zullen echter in de omgeving van de smeltende ijskap leiden tot een sterk dalende zeespiegel en verder weg tot een sterk stijgende zeespiegel. Het lijkt erop dat de zeespiegelstijging in Nederland ten gevolge van de afsmelting in Groenland wel eens minder dan het wereldwijd gemiddelde zou kunnen zijn – hier staat tegenover dat veel kleine eilandstaten met een grotere stijging geconfronteerd zouden kunnen worden.

Een ander proces dat nog niet in demodellen is opgenomen, is de versnelling van de afsmelting in Groenland die momenteel mogelijk plaatsvindt. De ijskapmodellen zijn gewoon nog niet goed genoeg om een betrouwbare simulatie te geven van het effect van opwarming op afsmelting. Deze constateringen leiden tot de vraag of we de kritische grenzen binnen het klimaatsysteem, en breder van ecosystemen, eigenlijk wel kunnen kennen. Hoe valt daarop meer grip te krijgen? Op deze prangende vragen zijn antwoorden nodig om de risico’s voor de toekomst vast te kunnen stellen. De wetenschap heeft de benodigde antwoorden echter (nog) niet in petto.

Percepties van het risico van klimaatverandering variëren tussen landen en binnen maatschappijen. Ook wetenschappers hebben verschillende percepties van de risico’s. Dit maken ze niet altijd even expliciet. Met name wanneer wetenschappers de politiek adviseren of aan het publieke debat deelnemen, dragen zij een grote verantwoordelijkheid om dat toch wel te doen. Om dit nader toe te lichten, is het zinnig om te kijken naar de verschillende rollen die wetenschappers kunnen aannemen ten opzichte van besluitvormers. Roger Pielke onderscheidt vier rollen. Ten eerste kan de wetenschapper zich opstellen als ‘pure wetenschapper’. Zo iemand is niet geïnteresseerd in de praktische implicaties van zijn of haar onderzoek, maar is alleen op zoek naar de ‘waarheid’. Een tweede rol is die van ‘wetenschappelijke scheidsrechter’. Zo iemand wil alleen adviseren over vraagstukken die ondubbelzinnig door de wetenschap kunnen worden opgelost. Een derde rol is die van de ‘pleitbezorger’. Die is er vooral op gericht één bepaald belang te bevorderen door gebruik te maken van zijn of haar status als expert. Ten slotte is er nog de rol van de ‘eerlijke makelaar’. Deze laatste rol is vooral nodig wanneer de problemen die voorliggen te complex en politiek gepolariseerd zijn om rechttoe rechtaan wetenschappelijk advies te kunnen geven.

In de praktijk van het klimaatdebat komen we wetenschappers tegen in alle vier de genoemde rollen. Gezien de complexiteit en grote belangenstrijd rond het beleidsprobleem van klimaatverandering zou mijns inziens echter alleen de rol van ‘eerlijke makelaar’ geëigend zijn. In de media komen we vaak eenzijdige pleitbezorgers tegen die óf voor óf tegen klimaatmaatregelen zijn en daarvoor argumenteren op basis van hun eigen gekleurde interpretatie van de onzekerheid (de een weet zeker wat er allemaal voor vreselijks staat te gebeuren, de ander is ervan overtuigd dat er niets vreselijks gebeuren zal). Beide partijen gaan vaak op onverantwoorde wijze met de onderliggende wetenschappelijke informatie om.

Onzekerheid over duurzame ontwikkeling

Alsof de onzekerheid rond het klimaatsysteem alleen al nog niet groot genoeg is, wordt wetenschappers tegenwoordig ook veelvuldig om advies gevraagd over ‘duurzame ont wikkeling’. Zoals uit de overige artikelen in dit themanummer blijkt, is er bepaald geen overeenstemming over hoe ‘duurzame ontwikkeling’ eruit ziet. In de literatuur zijn honderden definities te vinden. Om het pluralisme in het begrip duidelijk op de voorgrond te plaatsen, vat ik hier ‘duurzame ontwikkeling’ op als het ontwikkelen en onderhouden van ‘kwaliteiten van leven’. Er bestaan heel verschillende meningen over wat het ‘goede leven’/‘kwaliteit van leven’ is en hoe dat duurzaam vorm zou kunnen krijgen: de een is bijvoorbeeld uitgesproken conservatief en wil het klimaat en de biodiversiteit zo houden als zij nu zijn, de ander accepteert verandering als een vanzelfsprekend onderdeel van natuur en cultuur. Zulke verschillen in opvattingen zorgen voor conflicterende visies op hoe mensen zouden moeten leven en hoe we politiek en cultureel met klimaatverandering zouden moeten omgaan.

Niemand is tegen ‘duurzaamheid’, maar iedereen verstaat er wat anders onder. Het begrip duurzaamheid vertoont gelijkenis met begrippen als rechtvaardigheid, welvaart, kwaliteit van leven, gezondheid en veiligheid. Ook daarvoor geldt dat iedereen er in algemene zin voor is, en dat de bepaling van de specifieke richting en concretisering plaatsvinden via politiek debat en belangenafweging. Duurzame ontwikkeling op zich is een leeg begrip dat pas betekenis krijgt wanneer afspraken worden gemaakt over concrete maatschappelijke vraagstukken. De wetenschap kan geen eenduidig antwoord geven op de vraag hoeveel soorten nog mogen verdwijnen, bij welke immigrantenpercentages rellen zullen ontstaan of bij welke omvang van de staatsschuld de economische continuïteit in het geding komt. Er bestaan verschillende wetenschappelijke stromingen die tot verschillende antwoorden komen op de vraag hoe de wereld werkt en welke beleidsstrategie het best is.

Daar waar de wetenschap geen zekerheid kan bieden (en iedereen kan tegenwoordig alternatieve theorieën van het ‘web’ plukken), worden normatieve of ideologische invalshoeken belangrijk: men kan nu eenmaal verschillend omgaan met onzekerheden en risico’s. Wanneer er sprake is van wetenschappelijke onzekerheden en grote maatschappelijke belangen, dan gaat de discussie niet simpel over de te maken keuzen, maar worden onherroepelijk ook de verschillen in wetenschappelijke inzichten in de discussie betrokken. Het gaat dan niet alleen over de vraag wat er moet gebeuren, maar ook over de vraag of het probleem dat men wil oplossen wel reëel is.

Wetenschappelijke adviseurs over het complexe en alomvattende vraagstuk van duurzame ontwikkeling doen er goed aan geen eenduidig antwoord te geven op de vraag ‘Wat is duurzaam?’ Het doel moet veeleer zijn om het duurzaamheidsdebat te structureren door verschillende wetenschappelijke stromingen, verschillende ideologieën en verschillende waardeoriëntaties zodanig te groeperen dat de belangrijkste keuzen (dilemma’s) inzichtelijk kunnen worden gemaakt: keuzes tussen een internationale of een lokale aanpak, tussenmeer nadruk op de markt of meer nadruk op overheidsregulering, tussen puur efficiëntie en solidariteit, tussen techniek en gedragsverandering, tussen een proactieve planmatige dan wel een reactieve aanpassingsgerichte strategie.

Zo’n ‘eerlijke makelaar’-benadering vertoont sterke gelijkenis met de methodiek van strategisch denken: het vooropstellen van de wil om een bepaald doel te realiseren, het denken vanuit verschillende invalshoeken, het benutten van mogelijkheden die goed lijken uit te pakken ongeacht de invalshoek, het afdekken van risico’s die aan een bepaalde strategie kunnen kleven. De beperkte planbaarheid van maatschappelijke processen stelt daarbij wel grenzen: strategieën zijn vaak ‘emergent’, dat wil zeggen ontstaan in de wisselwerking met complexe maatschappelijke processen. ‘Eerlijke makelaars’ willen discussie stimuleren en dragen daarbij geen eenduidige oplossingen aan.

Zoals gezegd vinden we in de maatschappij verschillende houdingen ten opzichte van risico’s en verschillende zienswijzen op de vraag wie verantwoordelijk is voor duurzame ontwikkeling. Moeten burgers hun eigen verantwoordelijkheid nemen? Leiden beter werkende markten tot meer duurzaamheid? Of heeft de overheid een coördinerende taak, en is dat dan vooral de internationale, de nationale of de lokale overheid? Het antwoord op deze vragen hangt nauw samen met politieke voorkeuren, de inschatting van wat de belangrijkste duurzaamheidsvraagstukken zijn en uiteindelijk de persoonlijke doelen die men nastreeft. De invulling van het begrip duurzame ontwikkeling is waarde gebonden. In de maatschappij bestaan verschillende – op zich even consistente en valide – denkbeelden over de gewenste kwaliteit van leven, de aard en urgentie van ‘duurzaamheidsproblemen’, de medeverantwoordelijkheid voor de mondiale problematiek en de rol van ‘de’ overheid. Verschillende groepen denken vanuit een verschillendmodel van dezelfde werkelijkheid, kijken daarbij naar verschillende feiten en indicatoren (verschillende ‘duurzaamheidsdashboards’) en hebben verschillende ideale oplossingen – kortom, zij hebben verschillende wereldbeelden.

Zo’n wereldbeeldmoet dan niet te absoluut worden opgevat. Mensen zijn niet consistent en iemand kan voor verschillende vraagstukken vanuit een ander wereldbeeld redeneren. Naar duurzaamheidsvragen wordt gekeken vanuit gestileerde normatieve invalshoeken. Een robuust duurzaamheidsbeleid vergt dat gekeken wordt naar elkaars wereldbeelden en naar demogelijke risico’s van beleidsstrategieën die daarop gebaseerd zijn. Want wie weet absoluut zeker dat zijn wereldbeeld juist is? Een wereldbeeld is daarbij geen rooskleurige utopie – in de zin dat alles kan of vanzelf goed gaat. Keuzen zijn nodig en risico’s onvermijdelijk. Door steeds door de bril van het ene wereldbeeld naar het andere te kijken, kunnen de belangrijkste risico’s van elk wereldbeeld (en de daarop gebaseerde beleidsstrategie) worden geïdentificeerd. Dat maakt het mogelijk om beleidsstrategieën robuuster te maken en verschillen tussen wereldbeelden te overbruggen. Het denken vanuit meerdere wereldbeelden voorkomt (minder duurzame) partiële oplossingen, helpt bij het identificeren van (soms verrassende) dwarsverbanden, bijvoorbeeld tussen nationale en internationale belangen. De confrontatie van wereldbeelden vormt het startpunt voor een creatief proces van het zoeken naar synthesen en nieuwe wegen voor het beleid.