Home Dominique Moïsi: ‘Hoe kon het dat mijn vader doorging met leven?’

Dominique Moïsi: ‘Hoe kon het dat mijn vader doorging met leven?’

Door Florentijn van Rootselaar op 30 december 2018

Dominique Moïsi: ‘Hoe kon het dat mijn vader doorging met leven?’
Cover van 01-2019
01-2019 Filosofie magazine Lees het magazine

De vader van Dominique Moïsi overleefde een concentratiekamp. Zijn enige zoon blijft als politiek denker geloven in de mogelijkheid om een betere wereld te scheppen. Hij heeft er zijn levenswerk van gemaakt. Daarvoor ontving de Fransman in Nederland de Spinozalens.

Dominique Moïsi: ‘159721. Dat was het getal op de arm van mijn vader. Een merkteken, een erfenis van zijn verblijf in Auschwitz. Met die cijfers heb ik leren tellen. Ik vroeg hem ook hoe het in het kamp was. Maar daar gaf hij geen antwoord op.

Je zou kunnen denken dat ik door de oorlogsjaren van mijn vader en moeder een moeilijke jeugd heb gehad. Maar dat was niet het geval. De liefde die ik van mijn ouders kreeg was heel groot. Waarschijnlijk ook omdat mijn geboorte een wonder voor hen was.

Tekst loopt door onder afbeelding

Fotografie: Martin Dijkstra

Mijn bestaan was onwaarschijnlijk en dus wonderbaarlijk omdat mijn ouders waren getrouwd in 1931, maar ze zouden hun eerste en enige kind pas vijftien jaar later krijgen. Na de oorlog, in 1946. Tussen die twee jaartallen lagen de verschrikkingen van het kamp – de tijd ook waarin de nazi’s hun medische experimenten met mijn vader deden. De kans dat hij zou terugkeren was erg klein: hij had in een konvooi naar Auschwitz van duizend man gezeten. In zulke konvooien overleefden gemiddeld maar vier man. Mijn vader behoorde tot die vier. En dan nog een kind krijgen!

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ik was de onwaarschijnlijke Jood. Ik ben ook nog eens onwaarschijnlijk als Jood, alhoewel ik twee Joodse ouders heb. Mijn moeder heeft zich vlak na hun huwelijk bekeerd tot het katholicisme vanwege de mystieke traditie in dat geloof. Maar ik ben om historische redenen trouw gebleven aan de religie van mijn vader. Ik wilde niet zelf de traditie verbreken die zelfs nazi-Duitsland niet had kunnen vernietigen. Een Jood, een overlevende van Auschwitz, moet wel Jood blijven. En dat geldt ook voor zijn zoon. Je zou kunnen zeggen dat die twee tradities wel terugkomen in mijn naam: Dominique, een katholieke voornaam; Moïsi, een Joodse achternaam.

Ik heb het wel moeilijk gehad in mijn jeugd, maar dat kwam door de economie. In 1961, tijdens mijn puberteit, ging het familiebedrijf failliet. Dat was er nooit bovenop gekomen na de oorlog.

Ook in ons gezin was er wel wat aan de hand, maar dat was iets dat in elk gezin kan gebeuren – ook zonder de oorlog. Mijn ouders hadden een zeer moeizame verhouding. Ik zou zeggen dat mijn passie voor verzoening begonnen is met mijn ervaring als kind. Altijd probeerde ik ze weer bij elkaar te brengen. Ik was de onderhandelaar, toen al.

Ik vroeg me af hoe het kon dat mijn vader doorging met leven. Hij was erin geslaagd om op een buitengewone manier zijn kwetsuren uit de oorlog te overwinnen. Hij was resilient, veerkrachtig ondanks alles.

Er was nogal wat gebeurd. En het was ook allesbehalve duidelijk hoe je daarop moest reageren. Terwijl mijn vader erbij was gelapt door een Fransman, had het Franse verzet mijn moeder aan een onderduikadres geholpen – Frankrijk was het land dat had verraden, maar net zo goed had het gered. De vraag was, voor mijn moeder, voor mijn vader maar ook voor mij: hoe kun je en hoe moet je leven in het land waar je zo’n ambivalente verhouding mee hebt? De liefde van mijn vader voor Frankrijk zou blijven. Ook in Europa geloofde hij: Auschwitz was opgericht op het oude continent, maar hij zou blijven vasthouden aan de kracht tot verzoening van juist dat continent. Het is een liefde die hij op zijn zoon, op mij, heeft overgedragen. Dat zou hij blijven doen tot zijn dood, tot zijn negentigste.

Wat is resilience? Het lijkt veel op résistance, op verzet. Het is het verzet tegen een extreem grote schok. Het concept is mede ontwikkeld door een Jood die nog maar een kleine jongen was tijdens de bezetting van Frankrijk door Duitsland: Boris Cyrulnik, die later bekend zou worden als psychiater. Tijdens de oorlog waren zijn ouders vermoord door de nazi’s; na die oorlog zou hij zijn eigen lijden analyseren, evenals de moed om desondanks verder te leven. Die ervaring lag ten grondslag aan een idee over veerkracht dat velen zouden herkennen. Niet alleen individuen, maar ook hele gemeenschappen, collectieven of naties. We kunnen samen resilient zijn.

Hoe kun je zo veerkrachtig zijn? Hoe kun je blijven geloven in de mens als je vertrouwen zo beschaamd is als dat van mijn vader? Maar ook: hoe kun je blijven vertrouwen in de samenleving en de politiek als die deze uitwassen niet hebben kunnen voorkomen, en als je ook nog eens aanwijzingen ziet dat we nog steeds in een bezeten wereld leven?

Je kunt je afvragen of veerkracht niet hetzelfde is als blind optimisme. Ruil je de werkelijkheid in voor een illusie? Ik denk het niet. De realist ziet de wereld zoals die is, en handelt op basis daarvan. Dat is in de politiek ook een bekende traditie – de realpolitik. Maar veerkracht betekent dat je daar geen genoegen mee neemt. Resilience is het uitganspunt dat je je blijft verzetten, dat je blijft geloven, ook al is de realiteit tegen je. Dat zag je bij Churchill toen hij de Engelsen moed insprak bij een dreigende invasie van de Duitsers. Als een realist noemde hij zonder iets te verhullen het gevaar. Maar hij sprak de bevolking ook moed in. Op alle fronten, met alle inzet, zou de strijd door de Engelsen gevoerd worden: te land, ter zee en in de lucht. En Engeland, zo zei hij ook, zou nooit opgeven. Realistisch was dat niet, maar mogelijk was het wel.

Zo zie je dat resilience dicht bij romantiek ligt. Ik zou zeggen: je hebt realisme en je hebt romantiek. En resilience ligt er ergens tussenin. Volgens de realist ben ik overwonnen, maar ik accepteer mijn verlies niet. Dan zie je dat je gebrek aan realiteitszin ook tot een nieuwe werkelijkheid kan leiden. Blijven geloven, zelfs als alles wijst op een ondergang, kan leiden tot een overwinning – al is dat uiteraard allesbehalve zeker.

Zo’n veerkrachtige houding kan het product van genen zijn. De een kan het wel, de ander niet. Maar het is ook iets wat je kunt cultiveren. Als je het kind bent van een Auschwitz-overlever kun je heel realistisch constateren dat de wereld ellendig is, dat we niets dan lijden kennen, en je gewonnen geven. Maar je kunt ook zeggen dat je eigen lijden niets is in verhouding tot het lijden van je vader; dat kan je motiveren om door te gaan, en zelfs te zoeken naar een betere wereld.

Blijven geloven in de betere wereld, zelfs in de goedheid van de mens, was in mijn geval ook een plicht tegenover mijn vader. Je toont ermee aan dat Hitler niet heeft gewonnen, dat de menselijkheid heeft gezegevierd. Dat het vertrouwen in elkaar, in de medemens, niet aangetast is. Terwijl er objectief alle reden is om dat vertrouwen te verliezen.

Kunst heeft me geholpen dat geloof te behouden. Vooral ook muziek, die een meer mystieke kant in mij wist aan te spreken. Cioran sprak de bekende woorden: “God heeft veel te danken aan Bach”, en dat onderschrijf ik volledig. Muziek laat me horen dat de wereld ondanks deze historische catastrofe haar betekenis niet heeft verloren. Door te luisteren naar muziek ontstaat het gevoel dat er meer is dan de mens, dat er zoiets is als transcendentie. Dat kan het geloof in een grotere zaak zijn, maar ook het gevoel dat de natuur bezield is: het pantheïsme. Het gevoel van iets groters stelt je, denk ik, in staat om door te gaan met leven, maar ook om beter te leven. Het biedt een moreel richtsnoer. Je handelt toch anders als je het oog van God op je voelt rusten. Hoewel ik mijzelf eerder als humanist dan als gelovige zie, kan die ervaring van een bezielde wereld ook mij aanzetten tot een betere en meer respectvolle houding tegenover mens en wereld.

Schilderwerken hebben me op een andere manier geholpen, vooral de Nederlandse en Vlaamse kunst. Nu denk ik aan Vermeer, Frans Hals, Rembrandt, maar vooral ook aan Gerard ter Borch: de interieurs, de rust, de familie. Dat is de harmonieuze wereld waaraan ik mijn hele leven behoefte heb gehad. Die harmonie geeft me een gevoel van geborgenheid dat onmisbaar voor me is. Als ik mezelf zou analyseren, in een soort autopsychoanalyse – mijn zoon Luca is trouwens psychoanalyticus geworden – als ik mezelf zou analyseren dus, zou ik dat verlangen naar geborgenheid naar burgerlijke waarden direct verbinden met de gedachte aan Auschwitz. Ik blijf op zoek naar een cocon.

Tekst loopt door onder afbeelding

Fotografie: Martin Dijkstra

Ik schrijf dan wel boeken over geopolitieke tragedies, maar dat doe ik altijd in mijn buitenhuis in Normandië, waar ik me geborgen weet in een weelderig landschap, het groen – en de ezels. Als ik over de drama’s van de wereld schrijf, heb ik altijd het gevoel dat het landschap me weer tot rust brengt.

Centraal in mijn werk staan emoties – de emoties die ons als wereld in hun greep houden. En dat zijn emoties die een betere wereld in de weg staan, tegenwerken, zo schrijf ik in De geopolitiek van emotie. De ondertitel zegt alles: Over angst, vernedering en hoop en de opgave voor deze tijd. Tegenwoordig zou ik er nog een emotie aan toevoegen: woede, de woede van de populistische bewegingen.

Tegenover deze emoties zou ik een aantal deugden willen stellen: zelfvertrouwen, respect voor de ander en het geloof in de waardigheid van de mens. Waardigheid betekent ook dat je je waardig gedraagt tegenover anderen, dat je je niet overlevert aan verbaal geweld, dat je beschaafd blijft. Je blijft zelf waardig door de waardigheid van anderen te onderkennen: respecteer het verschil, zie in dat jouw waarden niet noodzakelijk universeel zijn – probeer ondanks dat verschil het menselijke van de ander te blijven zien.

En wat belangrijk blijft is die veerkracht, in het licht van het moderne populisme, maar net zo goed in het licht van een dreigende klimaatramp. Zeg dat het niet te laat is, dat er verandering mogelijk is en het tij gekeerd kan worden.

Wat me wel verontrust zijn de radicale groene denkers. Zij willen de planeet redden, maar niet de mens. Een wereld zonder mensen lijkt voor hen zelfs verkiesbaar. Terwijl de mens het hart van de aarde is. De aarde moet gered worden voor de mens.

Ik zie wel dat de wereld ondanks alle aandacht voor Trump en het klimaat op de achtergrond raakt in ons leven. We zien niet meer hoe we als mens zijn ingebed in de geopolitiek, hoe dat zelfs steeds meer het geval is. Om die wereld toch onder de aandacht te brengen heb ik mijn laatste boek geschreven over de geopolitiek van populaire series. Ik wilde aansluiten bij een wereld die iedereen wel kent, om van daaruit iets te zeggen over onze politieke wereld.

Je kunt ook maar beter wel op de hoogte zijn van die grote politiek, en zelfs proberen er een rol in te spelen. Om er niet altijd in mee te gaan, maar je waar nodig ook te verzetten. Wij kunnen de geopolitiek dan wel vergeten, maar de geopolitiek zal ons nooit vergeten.’