Home ‘Dit is het!’

‘Dit is het!’

Door Elke van Riel op 26 mei 2009

05-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

Hoe wil ik leven? Aan de basis van een goed leven – en ook van een soepele organisatie – ligt een idee. Organisatiefilosoof Jos Kessels over goede ideeën: wat zijn het, hoe spoor je ze op en hoe herken je ze?

‘Je moet voor jezelf een idee hebben: waar gaat mijn leven over, wat heb ik te doen, hoe wil ik samenleven?’ zegt filosoof Jos Kessels. ‘Je hebt een beeld nodig van wat je wilt en waarom dat de moeite waard is. Zonder zo’n idee kom je je bed niet uit. Het geeft richting en inspireert.’ Je hoeft niet te gaan zitten wachten tot zulke ideeën je spontaan invallen, maar kunt er gericht naar zoeken. Hoe die zoektocht verloopt, beschrijft Kessels stap voor stap in zijn half april verschenen boek De jacht op een idee. Het gaat daarbij niet om leuke invallen (‘een idee’), maar om ideeën die inzicht, betekenis en samenhang bieden: dé idee van een persoon of organisatie. Zo’n idee brengt het meest wezenlijke van iemand of een groep onder woorden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De ideeën waar Kessels op wil jagen, vergelijkt hij met de ideeën waar Plato het over heeft in zijn leer van de onveranderlijke ideeën. Deze heeft als uitgangspunt dat de waarneembare verschijnselen slechts te begrijpen zijn als afspiegeling van een andere, minder vluchtige realiteit. Die bestaat uit onveranderlijke, bovenzintuiglijke en zelfstandige ideeën. Deze ideeën vormen volgens Plato de kern, de essentie, het abstracte model dat in de waarneembare fenomenen terug te zien is. ‘Op die manier beschouwd bestaat de veelheid der dingen uit afbeeldingen van telkens één enkelvoudig, louter denkbaar origineel. De jacht op een idee is het opsporen van dat origineel’, schrijft Kessels.

Socratische methode

Niet alleen Plato’s ideeënleer, maar ook zijn methode inspireert Kessels: de techniek die Socrates, de hoofdpersoon in Plato’s werk, toepast in zijn gesprekken. ‘Ik ben verslingerd geraakt aan de socratische methode, aan het voeren van gesprekken, filosofie in de praktijk, ofwel: “filosofie in het wild.”’ Als socratisch filosoof dwingt hij mensen in een groep grondig na te denken en zich te concentreren op een vraag. Dat gebeurt in een ‘vrije ruimte’, los van onmiddellijk nut. De rol van filosofen is volgens hem mensen uit te dagen om zichzelf, hun leven en hun praktijk te onderzoeken, en zich rekenschap te geven van wat ze doen en vinden.

Kessels helpt organisaties hun centrale ideeën te verwoorden. Zijn bureau Het Nieuwe Trivium wordt veelvuldig uitgenodigd door raden van bestuur die meer diepgang willen in hun gesprekken. ‘Veel mensen in leidinggevende functies zijn retorisch sterk: ze zijn ambitieus en in staat anderen te overtuigen. Maar in onderzoek doen zijn ze juist helemaal niet bedreven.’ Vaak zijn mensen te ongeduldig, of oppervlakkig. ‘Ze willen resultaten, zoeken naar ‘‘grote stappen, snel thuis’’. Die actiegerichtheid is een managersziekte. Managers willen een doel hebben waarnaar ze kunnen streven, vaak zonder eerst nauwkeurig te kijken wat dat doel precies inhoudt, als ze maar voort kunnen.’

Veel mensen associëren een filosofisch gesprek met abstracte begrippen, merkt Kessels. Dat klopt wat hem betreft helemaal niet. ‘Onze gesprekken zijn juist heel concreet. Ik vraag steeds door: wat bedoel je nou precies? En waar zie je dat in terug?’ Veel mensen vinden het lasting in een groep een concreet en persoonlijk voorbeeld te geven, want dat maakt hen kwetsbaar. Toch is dat noodzakelijk, want precies op dat concrete niveau liggen alle moeilijkheden, benadrukt hij. ‘Socrates richt zijn onderzoek op die gebieden waar het persoonlijk en warrig wordt. Goede filosofie is altijd persoonlijk. Ethiek gaat precies over datgene waar je zelf als persoon in het geding komt.’ Dat kan bijvoorbeeld door je verontwaardiging over iets te onderzoeken: dat verheldert waar het voor jou om draait.

Emoties

In een socratisch gesprek draait het altijd ook om emoties en waarden. Als dat niveau je niet aanspreekt, blijven het analytische ontledingen. Kessels: ‘Toen ik in de jaren negentig gesprekken voerde over allerlei fusieprocessen bij de Rabobank, maakte ik mee hoe een directie zonder problemen in anderhalf uur een nieuw organisatiemodel op papier kon zetten. Maar dat was slechts het “logosdeel” – de redenering. Vervolgens kwamen ze anderhalf jaar niet uit het “pathos”- en “ethosdeel”: de onderwerpen waarbij emoties en waarden een rol spelen. In dit geval was dat: wie moet op welke post zitten? Pas als de personen zelf en hun gevoelens op het spel komen te staan, worden filosofie en reflectie meer dan vrijblijvend gepraat.’

Als motto van zijn boek heeft Kessels een beroemde uitspraak van Kant gekozen: ‘Begrippen zonder waarneming zijn leeg, waarneming zonder begrippen is blind.’ Hij past die uitspraak tijdens de socratische gesprekken op een eigenzinnige wijze toe: ‘Als begrippen niet gekoppeld zijn aan concrete waarnemingen, krijg je allemaal loze woorden. Om dat te voorkomen, moet je discipline opbrengen en gesprekstechnieken toepassen.’

Een techniek die hij regelmatig gebruikt, is het illusieonderzoek. Dat houdt in: het onderzoeken van een geloof waaraan je zeer hecht, maar waarvan je niet zeker weet of het klopt. ‘Ik laat ook regelmatig de ene helft van een groep een ode houden aan een bepaald thema en de andere helft een klaagzang. Dat levert heel verrassende inzichten op.’

Je ziet dat het klopt

Hoe weet je eigenlijk of de jacht geslaagd is? Of, met andere woorden: hoe herken je de waarheid? Kessels: ‘Dichter en hoogleraar psychiatrie Rutger Kopland reflecteert op precies dit punt. Hij vraagt zich af: wanneer is een gedicht nou af? Wat heb ik eigenlijk te zeggen? Kopland schaaft eraan tot hij een punt bereikt heeft waarop hij weet: zo is het precies. Dat is een sensatie, je herkent: dit is het.’
Een kenmerk van een echt idee is namelijk dat je het kunt ‘herkennen’, stelt Kessels. Volgens de Duitse filosoof Leonard Nelson, wiens werk hij bestudeerd heeft, ligt de kennis waarnaar je op zoek bent al opgeslagen in je ervaring. ‘Nelson noemt dit “duistere kennis”; hij heeft het over de waarheidsintuïtie van wat deugt. De herkenning is het besef: eigenlijk heb ik altijd wel geweten dat het zo is. Je ziet dat het klopt.’

Je kunt volgens Kessels ook uitspraken van iemand anders herkennen als kloppend. ‘Iemand zei in een gesprek over een dilemma tussen stadsontwikkeling en milieubeheer bijvoorbeeld: ‘‘Wij hebben een verantwoordelijkheid voor de stemlozen: voor de vogels die niet voor hun eigen rechten kunnen opkomen.’’ Ik had het zelf nooit zo bedacht, maar kon herkennen dat het deugt. Daaraan zie je dat een idee een bepaalde universaliteit heeft.’

Socrates probeert in zijn gesprekken de kennis die iemand onbewust in zich draagt naar boven te krijgen. Kessels citeert een beroemde passage uit Plato’s Meno. ‘Socrates vraagt Meno iemand te noemen die nog niets geleerd heeft. Meno roept een slaaf. Socrates stelt de slaaf een vraag: hoe kun je een vierkant zo vergroten dat het dubbel zo groot wordt? De slaaf weet het niet, maar blijkt wel de oplossing te kunnen herkennen als de juiste. Socrates vraagt dan: heb ik die slaaf nou iets geleerd, van buitenaf aangedragen? Of had hij dat inzicht al in zich? Meno concludeert: dat laatste, anders kon hij het niet zien.’

Socrates speelt hier de rol van vroedvrouw. Hij brengt de kennis ter wereld die al besloten lag in zijn gesprekspartner, zoals de vroedvrouw een kind geboren laat worden. Hij speelt ook regelmatig de rol van horzel, door steeds vragen te stellen als: wat bedoel je, waaruit blijkt dat? ‘Voor een deel is het ontregelen.’

Vragen stellen en ontmaskeren is een heel belangrijk vermogen, maar als filosoof moet je daarin niet blijven steken, vindt Kessels. ‘Cynisme is dodelijk. De cynicus gelooft nergens in.’ De filosoof wisselt steeds van rol. Dat betekent dat hij eenheid in de veelheid van de verschijnselen ziet, ook al is die misschien niet makkelijk te ontwaren. Veel mensen beschouwen zichzelf als een veelheid, soms zelfs als een hoop rommel, schrijft Kessels. Maar hij concludeert dat ideeën noodzakelijk zijn om een gevoel te hebben van individualiteit, van ‘uit één stuk zijn’, van in harmonie kunnen zijn met jezelf en je leven. ‘Een idee zorgt voor identiteit, en dat geldt zowel voor personen als voor organisaties. Bij gebrek aan dit soort ideeën ontstaat chaos, verwarring, onvermogen, nihilisme en fragmentatie.’

Niet altijd komt uit een socratisch gesprek een idee voort waarin iedereen zich herkent. ‘Een definitief antwoord vind je vaak niet. Veel dialogen van Socrates eindigen ook niet met een echte oplossing’, zegt Kessels. ‘Maar ook zo’n zogenoemde aporie, zo’n toestand van verlegenheid, kan heel vruchtbaar zijn, want je komt wel verder. Het is mentaal opschonen. Je krijgt meer begrip voor de verschillende standpunten en meer inzicht in de verschillende kanten van het probleem.’

De jacht op een idee. Visie, strategie, filosofie (2009)
Jos Kessels
Uitgeverij Boom
184 blz. / € 29,90