‘Wat geldt voor Amsterdam, geldt ook voor Europa: het is als het ware een hoop los zand. Overal kun je denkbeeldige grenzen trekken of onzichtbare ontdekken.’ Met Montaigne onder arm fietst Pieter Hoexum langs de Weespertrekvaart. Het winnende essay van de Filosofie Magazine-essaywedstrijd.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Sinds ongeveer drie jaar woon ik in Amsterdam – nou ja, eigenlijk in Duivendrecht. Voor diegenen die zichzelf echte Amsterdammers noemen ligt Duivendrecht net zo afgelegen als Den Bosch. Maar wat mij betreft, voor iemand van buiten, woon ik in Amsterdam. Hier tekent zich meteen al de kloof af tussen echte Amsterdammers en mensen van buiten: een echte Amsterdammer weet feilloos waar de stad eindigt en de wildernis begint.
Voor mijn lol woon ik niet in Amsterdam. Ik ben destijds hier enkel en alleen naar toe verhuisd vanwege het werk dat ik hier vond. Halsoverkop moest ik naar Amsterdam verhuizen; de eerste paar maanden bewoonde ik een kamer in Zaandam, daarna een kelder aan de Herengracht en ten slotte vond ik een echt huis in Amsterdam Noord, aan de uiterste rand van de stad.
Om uit ‘Noord’ met de fiets in het centrum te komen, moet je met de pont over Het IJ; de terugweg was altijd heerlijk: het pontje vaart je langzaam naar de overzijde en ondertussen kun je de stad achter je laten. Na ongeveer een jaar verruilde ik het uiterste noorden voor het zuiden, Duivendrecht. In het begin miste ik natuurlijk de pont, maar al snel bleek dat je op het eindeloze fietspad langs de Weespertrekvaart ook de stad van je af kan schudden.
Het valt niet altijd mee Amsterdam te haten. Er zijn mensen die ik zeer bewonder die op bun beurt Amsterdam met hart en ziel liefhebben en daar prachtig over kunnen schrijven. Bewonderen is voor mij een transitieve relatie: als meneer X meneer Y bewondert en meneer Y de stad Z bewondert, dan moet meneer X ook de stad Z ook wel bewonderen. Nicolaas Matsier (‘meneer Y’) maakt het mij onmogelijk nog langer Amsterdam (‘stad Z’) te haten. In de bundel Dichtbij huis en het recentelijk verschenen Een sluimerend systeem, staan essays over Amsterdam waarvoor zelfs een verstokte Amsterdamhater door de knieën gaat.
Torenkamer
Matsier is, als ik me niet vergis, geen geboren en getogen Amsterdammer; hij is het langzamerhand wel geworden. Ik vrees dat mij dat nooit zal lukken. Eerlijk gezegd voel ik me nog steeds ten zuidwesten van de IJssel ontheemd; wat mij betreft begint daar
Zuid-Europa, om niet te zeggen Afrika. De oostgrens van de bekende wereld ligt dan ergens bij Hamburg, daarachter ligt Azië. In hedendaags Nederlands zou men zeggen ‘Ik heb niets met “Europa”.’ Anders gezegd: denkend aan Europa zie ik….. niets.
En toch, net als in het geval van Amsterdam, is er een door mij bewonderd schrijver die mij de belangwekkende kanten van Europa heeft laten zien. In eerste instantie werd mijn liefde voor Michel de Montaigne aangewakkerd door het feit dat hij al die prachtige essays schreef in zijn torenkamertje. Dit leek mij ideaal: je trekt je terug uit de wereld, omringt jezelf met boeken en schrijft op wat je, al lezend, te binnen schiet. Montaigne, zo hield ik mezelf voor, zag zichzelf als ‘Gascogner’ en niet als Fransman, laat staan als Europeaan of wereldburger. Het uitzicht dat zijn torenkamer hem bood op zijn directe omgeving was hem meer dan genoeg. Dat bleek anders te liggen, zoals eigenlijk al uit de Essays zelf blijkt, maar vooral uit dat andere boek van Montaigne: zijn verslag van zijn reis naar Italië. Je kunt jezelf een tijdje voorhouden dat Montaigne op pad ging om te kuren (hij leed aan nierstenen), maar al snel blijkt dat het vooral nieuwsgierigheid was die hem dreef. Montaigne was, zo zou je kunnen zeggen, nieuwsgierig naar Europa. Wat zag hij onderweg?
Je zou Montaigne de eerste toerist kunnen noemen
Montaignes reis naar Rome en terug duurde bijna anderhalf jaar, zeventien maanden om precies te zijn. Tot ergernis van zijn reisgenoten nam hij regelmatig omwegen. Achterin de Nederlandse vertaling is een kaart afgebeeld met daarin aangegeven de route, waaruit in een oogopslag al blijkt dat Montaigne van hot naar her reisde. Soms neemt hij een omweg om een speciaal soort kuurbad te beproeven, maar meestal langs bezienswaardigheden. Je zou Montaigne
de eerste toerist kunnen noemen, maar net zo goed de eerste antropoloog of de eerste godsdienstwetenschapper. Wat hem echter van een toerist of wetenschapper onderscheidt is zijn sublieme, hoewel enigszins naïeve stijl, en zijn gevoel voor details. Montaigne heeft een scherp oog voor zaken die er volgens theoretici niet toe zouden moeten doen maar die in de praktijk doorslaggevend blijken. De naïviteit is ten dele eenvoudig te verklaren door het feit dat ongeveer de eerste helft van het reisverslag is geschreven door een meereizende secretaris van Montaigne, hoewel Montaigne waarschijnlijk veel aan hem dicteerde. Bovendien was dit reisverslag voor eigen gebruik geschreven en niet voor publicatie bedoeld; het is pas in de achttiende eeuw per toeval ontdekt en toen gepubliceerd. Montaigne geeft in zijn essay Over de kannibalen zelf hoog op van de betrouwbaarheid van getuigen die ‘niet met een theorie getrouwd zijn’, en dit slaat precies op hem zelf: door zijn onopgesmukte stijl komt hij oprecht en levensecht over, misschien in nog wel grotere mate dan in zijn essays. Het is bijna of je stiekem in andermans vakantiealbum bladert.
Andere bedden
Montaigne was, om het maar eens schaamteloos anachronistisch te zeggen, een cultuurrelativist. Hij ziet voortdurend zaken die anders zijn dan hij gewend is: andere soorten bedden, ander eten en ander bestek, andere talen. Hij komt kortom in aanraking met andere zeden en gewoonten. Hij ondervindt vervolgens dat die andere manieren van omgaan met elkaar en met de wereld ook goed uitwerken en aanvaardt ze zonder oordeel (met uitzondering van de bedden). Een van de grote thema’s in Europa van die dagen (eind zestiende eeuw) is de kerkscheuring als gevolg van de hervormingen van Luther, Calvijn en anderen. Montaigne zelf is katholiek, maar is vooral nieuwsgierig. Hij hoort graag ieders mening. Je zou kunnen zeggen dat hij reist zonder vooroordelen, maar eerlijk gezegd reist hij zonder oordelen, zelden betrap je hem op een eigen mening; dat maakt hem misschien een zwak filosoof maar een scherp waarnemer en groot schrijver.
Montaigne maakt zijn reis in 1580-1581, als het ware één generatie na de protestacties van Luther. Van een afstand bezien lijkt het Europa van die dagen verdeeld in hervormingsgezinden en katholieken, maar Montaigne treft eerder een versplinterd dan verdeeld Europa aan: de reformatie is niet één stroming maar een stroom aan sektes, de één met nog wonderlijker dogma’s dan de ander. Het kan Montaigne niet gek genoeg. Hij smult van de verhalen van de verschillende (elkaar betwistende) aanhangers van Luther, Calvijn of Zwingli. Hij bezoekt bovendien zo vaak als maar mogelijk is de verschillende kerkdiensten, waarbij hij nauwkeurig in de gaten houdt hoe de kerk is ingericht, wat er is overgebleven van de katholieke, mis of welke andere rituelen er voor in de plaats zijn gekomen. Maar hoe groot zijn belangstelling ook is, Montaigne is en blijft katholiek. Het is net als met de kannibalen, op wie Montaigne in een van zijn essays een lofzang zingt, maar
uiteindelijk concludeert: ‘Dit alles klinkt zo gek nog niet; maar ja, zij dragen nu eenmaal geen broeken.’
Een grensgebied met een woonwagenkamp, Hells Angels thuishonk, ‘Bijlmer bajes’ en volkstuintjes
Montaigne treft kortom een versplinterd Europa aan, waar verschillende groepen elkaar bestrijden om de meest onbenullig lijkende kwesties. Voor een nieuwsgierige geest als Montaigne is dit Europa echter een paradijs, met achter elke straathoek een nog onontdekte wereld. Ook nu nog, eind twintigste eeuw, bevat de kaart van Europa witte vlekken, juist dichtbij huis; zelfs voor een geboren en getogen Amsterdammer is Amsterdam-Noord of bijvoorbeeld de Bijlmer een ’terra incognita’. Wat geldt voor Amsterdam, geldt ook voor Europa: het is als het ware een hoop los zand. Overal kun je denkbeeldige grenzen trekken of onzichtbare ontdekken. Voor degenen die graag grenzen oversteken is dat natuurlijk heerlijk, zeker als het bijvoorbeeld Het IJ betreft; of voor hen die graag dwalen in een grensgebied zoals dat langs de Weespertrekvaart, met zijn woonwagenkamp, Hells Angels thuishonk, ‘Bijlmer bajes’ en volkstuintjes.
Een moderne Europese burger ziet zichzelf het liefst als een internationaal georiënteerde kosmopoliet en voelt zich ver verheven boven het zogenaamde benauwde provincialisme; hij is druk doende met globaliseren. Montaigne verenigt in zich het beste van twee werelden, zoals zijn biograaf Donald M. Frame opmerkt: Montaigne is een Gascogner van vaderszijde en van moederszijde afkomstig van bekeerde Portugese joden. ‘His [fathers] blood helped him send deep roots into French soil of his native Gascony; his [mothers] blood helped make him a citizen of the world.’ Montaigne is zowel provinciaal als grenzeloos nieuwsgierig. Dat is een ideale combinatie: wat heeft het verkennen van Europa immers voor zin als je geen toren hebt om je daarin terug te trekken en er over na te denken. Bijvoorbeeld om te bedenken dat Montaignes opmerking over kannibalen ook positiever is te formuleren: ‘Zij dragen dan wel geen broeken, maar wat ze zeggen klinkt redelijk.’ Ook al erken je dat anderen redelijk klinken (en in die zin geen anderen zijn maar iets delen), dat dat nog niet hoeft te betekenen dat je je bekeert tot het kannibalisme of in het vervolg zonder broek over straat gaat.
Essaywedstrijd Europa
Filosofie Magazine schreef een essaywedstrijd uit met de titel ‘Denkend aan Europa, zie ik…’ De jury, met Hedy d’Ancona, Jos de Beus, Karin Spaink en René Gude, beloonde het essay van Pieter Hoexum met de hoofdprijs: de tiendelige Routledge Encyclopedia of Philosophy (ter waarde fl. 7500,-). De hoofdprijs is ter beschikking gesteld door filosofisch organisatieadviseur Pieter Mostert.