Iedere week krijg ik de ecologische nieuwsbrief Green Light van The Guardian. Hoewel ze moeite doen om het slechte nieuws met positievere berichten aan te vullen, is het een deprimerende nieuwsbrief, die ik alleen open als ik voel dat ik de narigheid snel van me af kan laten glijden. Open ik de mail op het verkeerde moment dan geeft dit een emotionele ‘kortsluiting’: het nieuws overweldigt me zozeer dat verdriet en angst de boventoon voeren. Steeds vaker blijft de brief ongeopend. Ik ervaar meestal dus maar twee opties: ik lees de nieuwsbrief geëngageerd, waardoor een emotionele blokkade me afstompt. Of ik lees de brief niet of slechts vluchtig, waarbij ik mezelf op afstand houd en me snel op andere zaken richt. In beide gevallen lukt het me niet om me actief tot de problematiek te verhouden. De emotionele kortsluiting staat actie in de weg.
Dit is niet uitsluitend een emotioneel of psychologisch probleem. De emotionele kortsluiting komt voort uit ons gangbare denken over wat het is om mens te zijn in een tijdperk dat velen het Antropoceen noemen. In Donna Haraway’s meest recente boek, Staying with the Trouble. Making Kin in the Chthulucene (2016), wijst ze erop hoe we simpelweg niet toegerust zijn om te denken wat er op dit moment gebeurt – laat staan dat we onze positie tot de ecologische crises kunnen bevatten of er in ons handelen antwoord op kunnen geven. We zijn getraind in inadequate concepten en denkgewoonten.
Zo herkent Haraway – evenals Bruno Latour, Rebecca Solnit, Isabelle Stengers of Naomi Klein – twee denkpatronen die verhinderen dat we constructief omgaan met ecologische problemen. De eerste is dat we ons hoopvol richten op een toekomst vol groene technofixes: technologische oplossingen die de ecologische crises moeten temperen. Het optimistisch geloof in geo-engineering van de Vlaamse filosoof Boudry is daar een voorbeeld van. Dit technologisch optimisme legt het handelingsvermogen in eerste instantie bij bedrijven en overheden die het voortouw moeten nemen. Maar hoe optimistisch stemmend sommige ontwikkelingen ook zijn, in de politieke en dagelijkse praktijk stuiten deze steeds weer op schijnbaar onoverkomelijke hordes. We vallen daarom bijna vanzelf in het tweede dominante denkpatroon: We geven ons over aan apocalyptische toekomstbeelden die ons vertellen dat er toch niets meer te redden valt. In beide denkpatronen ben ik niet degene die antwoord geeft; het zijn ofwel bedrijven en overheden die de zeggenschap hebben (in extremis, zo je wil, ‘het systeem’), of er is niemand die in staat is antwoord te geven.
Achter deze denkpatronen schuilt eenzelfde idee: antropocentrisme, het idee dat de wereld om de mens draait en de mens de acteur is op het toneel van een inerte natuur. Mensen zijn de enigen die betekenisvol handelen. De filosofische traditie is er veel aan gelegen om precies dat te erkennen: wat méér kunnen we weten over de wereld dan hoe wij die wereld ervaren? Deze aandacht voor de mens is een poging om bescheiden te zijn in onze claims op wat we kunnen weten, moeten doen of mogen hopen, maar zij bestendigt tegelijkertijd de positie van de mens in het middelpunt van de wereld.
Tegenover het beeld dat de mens alleen op het toneel staat – die ofwel voortvarend aan de slag gaat om het decor dat op instorten staat te repareren of juist passief in een hoekje onvermijdelijke rampen aanschouwt – plaatst Haraway een ander, productiever beeld. Ze introduceert de wereld als composthoop. Dieren, planten, technologieën, mensen en aardlagen liggen op één hoop, waarin alles in elkaar overloopt, transformeert en broeit. Kijken we goed, dan zien we hoe divers de betekenisvolle handelingen zijn die in de composthoop plaatsvinden: handelingen van een koraalrif, van Trump, van een bijenzwerm, een vliegtuig, een paddenstoel, een sweatshop-medewerkster, een universiteit. De ecologische crises blijken niet slechts in de handen van een beperkt aantal geopolitieke spelers te liggen, maar in de talloze tentakels van vele, zeer diverse wezens.
Dieren, planten, technologieën, mensen en aardlagen liggen op één hoop
Weefsels van verhalen
In Staying with the Trouble spoort Haraway onderzoekers aan om in die composthoop op te gaan en er verhalen over te vertellen, zodat we gevoelig worden voor de vele betekenissen van menselijke én niet-menselijke handelingen. Want in die weefsels van verhalen verschijnt er voor alles en iedereen ruimte om betekenisvol mee te spelen, om antwoord te geven op de handelingen van anderen. Haraway benadrukt ‘met andere woorden het belang om een gevoeligheid te ontwikkelen waarmee wij mensen ons kunnen verhouden tot dat wat nu on(be)grijpbaar lijkt, zoals klimaatverandering, water- en landvervuiling en overbevolking. We hebben een ander waarnemingsapparaat nodig: andere concepten en beelden waarmee we de wereld duiden. We hebben een ander handelingsvermogen nodig, waarmee we ons in deze wereld kunnen oriënteren. Het weefsel van verhalen over de vele betekenisvolle handelingen maakt ons antwoordelijk, response-able: het zorgt dat we in staat zijn te antwoorden op ecologische problemen. Antwoordelijk denken en antwoordelijk handelen zijn bij Haraway onlosmakelijk verknoopt.
Haraway stelt een alternatief mens- en wereldbeeld voor. Het beeld van de mens als heerser en meester over land, wateren, wetenschap en technologie is ingehaald door de tijd. Het ‘ecologische denken’ nodigt ons uit om onszelf niet als afgezonderd individu te zien, maar als deel van een groter geheel, een ecosysteem, waarin we slechts een radertje zijn. Haraway onderscheidt zich echter van een populaire vorm van ‘ecologisch denken’ dat uitgaat van een natuurlijk evenwicht. Ze verwerpt het idee dat een ecosysteem een eigen rationaliteit heeft. Niets is zelf-organiserend, aldus Haraway, ook geen ecosysteem.
Haraway, tevens bioloog, staat in Staying with the Trouble uitvoerig stil bij de inzichten uit de zogenoemde Ecological Evolutionairy Developmental Biology (EcoEvoDevo biologie) waarin de sympoietische aard van organismen en ecosystemen wordt bestudeerd. Sympoiesis betekent ‘maken met’. Een orchidee leeft niet enkel met een bij; de bij en orchidee maken elkaar ook. De orchidee bootst de geslachtsorganen van een specifieke bij na, wat het gedrag van die bijensoort beïnvloedt. EcoEvoDevo biologie benadert dit fenomeen niet als het aanpassen van de ene soort aan de andere, maar als een wederzijdse totstandbrenging van twee soorten: een maken-met. Sympoiesis is een andere manier van denken dan het populaire idee dat organismen en ecosystemen zichzelf altijd in evenwicht houden en zichzelf herstellen; dus dat zij autopoietisch zijn, zelf-makend. Autopoietische systemen zijn autonoom, hebben een centraal bestuur en een equilibrium, en ze zijn voorspelbaar. Sympoietische systemen daarentegen zijn collectief-producerend. Informatie, controle en het vermogen tot stabilisatie is verspreid over alle componenten. Sympoietische systemen zijn evolutionair en kunnen verrassen.
Het wordt steeds duidelijker dat ecosystemen lang niet altijd terugveren naar een evenwichtspositie
De aarde wordt vaak benaderd als het ultieme autopoietische ecosysteem, soms zelfs met het beeld van een persoon (Moeder Aarde). De aarde kan zichzelf inderdaad tot op zekere hoogte herstellen van klappen. Maar het wordt steeds duidelijker dat ecosystemen lang niet altijd terugveren naar een evenwichtspositie. Vanuit het perspectief van de autopoiesis impliceert deze kwetsbaarheid dat een bedreigde balans onherroepelijk ‘kapot’ kan gaan; het systeem werkt wel of niet. Het perspectief van de sympoiesis wijst op een andere dynamiek: er is niet één enkel evenwicht, maar een veelvoud aan processen die op elkaar inwerken en op elkaars veranderingen antwoorden. Een temperatuurstijging brengt de synchroniciteit van de bloei van bepaalde gewassen en bezoekende insecten in de war, wat vergaande gevolgen heeft. In reactie daarop gaan bepaalde bijen andere gewassen bevruchten. Zij zijn niet bestand tegen de grote temperatuurstijgingen die snel dichterbij komen. Toch laat dit voorbeeld zien dat een zekere vorm van herstel mogelijk is – er zijn verrassende antwoorden mogelijk.
Denken in tentakels
Denkend vanuit sympoiesis zien we ineens een wirwar aan betekenisvolle handelingen. Een bijenzwerm handelt net zo goed betekenisvol als Extinction Rebellion: zij leveren beide een bijdrage aan het overleven en floreren van vele soorten. Omdat er zoveel soorten betrokken zijn bij elk overleven en floreren, ook het onze, benadrukt Haraway dat we zorg moeten dragen voor ‘multispecies flourishing’. Wij mensen kunnen net zomin als een gewas overleven, laat staan floreren, zonder vele andere handelende ‘soorten’ om en door ons heen – zonder zuurstofvoorzienende planten, zonder darmflora, vruchtbare bodem of eiwitten. Mensen zijn sympoietische wezens. Het beeld van de mens op het toneel met een inerte natuur als decor is duidelijk niet adequaat wanneer we bedenken dat dit ‘decor’ in ons lichaam zit, ons op allerlei manieren bepaalt en daarnaast nog allerlei andere dingen doet. Haraway acht het van het grootste belang dat iedere wetenschap afstapt van een antropocentrisch wereldbeeld dat ons verhindert om ons tijdperk te begrijpen. Als alternatief stelt zij een tentaculair denken voor.
Tentaculair denken is het denken in tentakels, in lijnen, in relaties. Haraway licht tentaculair denken toe met het kinderspel Kop-en-Schotel, waarin je met een touwtje en verschillende handen figuren maakt. Om figuren te maken moeten meerdere spelers op elkaar reageren, bewegingen oppakken en overnemen in een dynamiek die alsmaar nieuwe figuren samenstelt. Tentaculair denken betekent denken als dynamisch proces, zonder een onbeweeglijk argumentatief gebouw te maken. Dat gaat bijvoorbeeld zo: ik lees een interessant idee, een beeld dringt zich op, ik spreek erover met iemand anders, diegene parafraseert mijn gedachte, geeft een eigen voorbeeld, ik verbind dat aan iets anders wat ik heb gelezen, enzovoort. Dit tentaculaire denken is sympoietisch, het is een maken-met, een denken-met. Het gaat erom relaties te onderzoeken, om lijnen te volgen.
Wanneer we tentaculair denken over mensen, dan zien we geen begrensde individuen. In lijn met EcoEvoDevo biologische inzichten zien we allerlei sympoietische processen, zoals die tussen voedsel, darmflora en hersenen. Maar ook tussen een (spannend) beeld voor ogen of in onze verbeelding en (gespannen) spieren. Of tussen een gedachte (aan eten) en reukvermogen (van eten). Deze sympoietische processen binnenin ons lichaam en in de verstrengeling van wat binnen onze huid en daarbuiten gebeurt, overschrijden het idee van een begrensd individu. Ik ben met andere woorden niet afgezonderd van mijn omgeving; en net zomin is er een ‘ik’ dat niet al uit vele verbindingen met een diversiteit aan wezens, gedachten, dingen bestaat.
Iedere wetenschap moet afstappen van een antropo-centrisch wereldbeeld
Deze afwijzing van begrensd individualisme lijkt op het ecologische denken zoals we dat al kennen, het ‘deel zijn van een groter geheel’, en tegelijkertijd ook niet. Het grotere geheel is bij Haraway namelijk niet een verzameling individuen dat functioneert als ware het één organisme, één afgebakend systeem, één machine. Het is een wirwar aan menselijke en niet-menselijke spelers die antwoord op elkaar kunnen geven. Haraway’s kritiek op het begrensd individualisme behelst meteen de afwijzing van het idee van een menselijke uitzonderingspositie. Haraway spreekt daarom liever over ons tijdvak als het Chthuluceen dan het Antropoceen. Chthulu verwijst naar het Griekse ‘van de aarde’: naar aardse wezens, zoals de spin Pimoa Cthulhu, die met hun tentakels altijd al Kop-en-Schotel-figuren maken met andere wezens tussen de bladeren, in de modder. We leven in een tijd waarin we noodgedwongen moeten erkennen dat alle aardbewoners, op een handjevol rijke menselijke ruimtereizigers na, in dezelfde composthoop leven.
Alle aardbewoners leven in dezelfde composthoop
De term Antropoceen roept volgens Haraway heel andere connotaties op. De Antropos is een man, een jager, een technologie- en cultuurmaker. De Antropos kijkt naar de hemel om te zien wat er méér is dan aarde; hij is een dromer gericht op een andere toekomst. Het is de Mens die ofwel het decor gaat repareren of bij de pakken neerzit omdat dit niet lukt. Echter, onze blik op de toekomst, of dit nu een hoopvol groengrijze of pikzwarte is, leidt af van waar het werkelijk om gaat. De ecologische problemen tonen ons juist dat die eeuwige blik vooruit, op het al dan niet behalen van vooruitgang, nu niet adequaat is. We vergeten namelijk de in praktijk én theorie uiterst ingewikkelde eerste stap: om de problemen hier en nu onder ogen te zien. Wat is het precies waar we antwoord op moeten en kunnen geven, en hoe geven we eigenlijk altijd al antwoord? Om bij de troubles te blijven moeten we de ideeën van begrensd individualisme en de menselijke uitzonderingspositie actief afwijzen en ons oefenen in tentaculair denken.
Betekenisvol handelen
Hoe komen we van het tentaculair denken over mens, wereld en tijdperk tot een ander handelen? Een handelen ten gunste van het overleven en floreren van vele soorten; waarin we ons inzetten om de dreigende ecologische rampen af te wenden. Het sleutelbegrip waarin denken en handelen samenkomen is in Staying with the Trouble de notie van response-ability, of antwoordelijkheid.
Denken en handelen zijn voor Haraway altijd verknoopt. Als een beeld spieren aan kan laten spannen en een gedachte onze zintuigen kan prikkelen, dan betekent dit dat beelden en gedachten ons in de wereld oriënteren. De kloof tussen theorie en praktijk, tussen denken en handelen, is schijn. Vanwege de impact van beelden en gedachten op onze oriëntatie in de wereld benadrukt Haraway telkens weer: ‘it matters what thoughts think thoughts’. Denken we vanuit begrensde individuen, dan zien we begrensde individuen: we zien onszelf als een min of meer geïsoleerd wezen dat in een hutje op de hei kan wonen. Uiteraard beïnvloedt dit mensbeeld ons handelen, aangezien zorg voor relaties met anderen dan niet zo belangrijk is. Denken we vanuit een menselijke uitzonderingspositie, dan zien we de mens als het meest bijzondere wezen en behandelen we dieren bijvoorbeeld snel als minderwaardig. Kortom: We maken werelden met de gedachten die we denken.
Tegelijkertijd betekent dit niet dat de wereld niets is dan wat wij denken. Haraway wil juist af van het idee dat alle wetenschap niets dan een sociaal construct is: dat wat we over ‘de wereld’ leren ons voornamelijk vertelt hoe onze taal, theorieën en andere sociale processen in elkaar zitten. Dit leidt ons immers terug naar een antropocentrisme, waarin de hele wereld afhankelijk is van menselijke betekenisgeving. Omdat ook niet-mensen een wereld maken, is het voor Haraway belangrijk om oog te krijgen voor niet-menselijke betekenisgevingen.
Haraway’s tentaculaire denken laat ons zien hoe niet-menselijke wezens betekenis geven, in een betekenisvolle wereld leven en talen hebben. Los van allerlei communicatieve geluiden zit er betekenis in bewegingen. In Staying with the Trouble spreekt Haraway, zoals eerder in haar oeuvre, over ‘materiële semiotiek’. In de manier waarop (menselijke en niet-menselijke) materie beweegt en verandert, komt een bepaalde betekenis (semiotiek) tot stand. Wanneer Haraway deze methodologie inzet, stoot ze de mens van zijn troon als het enige betekenisgevende wezen. De menselijke uitzonderingspositie is wederom ondermijnd.
Hoe kan materie betekenis tot stand brengen? Haraway verwijst naar een voorbeeld van Thom van Dooren die de bewegingen van stedelijke pinguïns in Sydney beschrijft. Deze pinguïns keren ieder jaar terug naar hun eerste broedplaats, waarbij ze ingewikkelde nieuwe routes vinden door een steeds verder geürbaniseerde omgeving – trappen op, wegen over, een lang eind over het strand – om naar dat ene stukje strand terug te keren dat blijkbaar verschilt van de rest van het in onze ogen identieke zand. De bewegingen van de pinguïns geven betekenis aan dat stukje strand, doordat ze het onderscheiden van de rest van de omgeving en zo bepaalde grenzen trekken: dit is nest, dat niet. Voor deze betekenis is geen menselijke taal nodig, net zoals wij voor een deel van onze communicatie geen verbale taal gebruiken.
Haraway roept wetenschappers op om met oog voor materiële semiotiek andere verhalen te gaan vertellen. Geen Grote Verhalen zoals dat van het neoliberalisme of het communisme. In plaats daarvan is het tijd voor kleine verhalen die vertellen over onbekende betekenisvolle handelingen van grote en kleine spelers, zoals die van de stedelijke pinguïns. Dit zijn verhalen onderlegd door wetenschappelijk onderzoek dat deze handelingen en relaties onderzoekt. Tegelijkertijd vormt deze wetenschap zich naar de structuur van een verhaal: een klein verhaal over een aantal specifieke spelers op specifieke plaatsen ontslaat de wetenschapper onmiddellijk van de ambitie om over universele waarheden te spreken (en maakt haar tot een bescheiden getuige die gesitueerde kennis construeert). Haraway spreekt daarom graag over Science Fiction, de term die verhalen en wetenschap aan elkaar verbindt en waarvan de afkorting SF ook nog naar String Figures verwijst. Kortom: We moeten toe naar weefsels van kleine maar krachtige verhalen.
Antwoordelijkheid
Haraway’s ecofilosofische werk herbergt mijns inziens de kracht om via een ander soort denken een ander soort handelingsvermogen aan te spreken: antwoordelijkheid. Ze spreekt zelf vooral over antwoordelijkheid in wetenschappelijke contexten, maar ik zie ook buiten de universiteiten een belangrijke belofte in haar werk. Wanneer we namelijk een veelvoud aan bewegingen leren zien als betekenisvolle handelingen, dan transformeert de wereld: er ontstaan allerlei weefsels van betekenisvolle handelingen, menselijke en niet-menselijke. Dit betekent dat ikzelf in zoveel meer betekenisvolle handelingen verwikkeld ben, met zoveel meer verschillende wezens dan dat ik in eerste instantie doorheb. Het betekent tevens dat er veel meer manieren zijn waarop ik antwoord kan geven op de situatie waar ik in zit. Het is daarom van het grootste belang om dit soort weefsels van betekenisvolle handelingen en dus van mogelijke antwoordelijkheid zichtbaar te maken; te maken tot iets waarmee we kunnen denken en op basis waarvan we kunnen handelen.
Daarvoor hebben we kleine verhalen nodig, die ons aangereikt kunnen worden vanuit wetenschap en kunsten en die we zelf kunnen creëren. De verhalen helpen ons tentaculair te denken en antwoordelijkheid te ontwikkelen. Dit betekent dat we onze nieuwsgierigheid prikkelen naar de weefsels van relaties waarin we bewegen, maar waarvan we ons slechts ten dele bewust zijn. Het vereist dat we het idee loslaten dat we ‘het eigenlijk al wel weten’ en in plaats daarvan openstaan voor onbekende ontmoetingen. Het gaat erom zorg te dragen voor deze onbekende ontmoetingen, waardoor onze levens (die van mensen en niet-mensen) nog meer met elkaar verwikkeld raken.
Hier zit de pragmatiek achter van het gesitueerde subject: antwoordelijk-worden betekent niet een overzicht krijgen van alle relaties waarin ik verwikkeld ben, alsof ik er als een god boven kan hangen. Dit is ten eerste onmogelijk, maar als ambitie ook overweldigend: ‘er zijn ontelbare manieren waarop mijn handelen negatieve gevolgen heeft’. Het antwoordelijke, gesitueerde subject dat tentaculair denkt, volgt om wereldse, pragmatische redenen bepaalde lijnen, niet alle lijnen, en probeert antwoord te geven op wat ze onderweg tegenkomt. We modderen immers allemaal wat aan op de composthoop aarde. De notie antwoordelijkheid helpt ons om in die composthoop het vermogen te ontwikkelen een constructief antwoord te geven ten behoeve van het overleven en floreren van vele soorten: response-ability.
Latour en Haraway
Mist Haraway’s denken niet een macropolitieke component, een geopolitieke oriëntatie? De ecologische crises vereisen immers actie op grote schaal. Bruno Latour legt in zijn recente ecofilosofische werken, Oog in Oog met Gaia. Acht lezingen over het Nieuwe Klimaatregime (2017) en Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime (2018), daarom de nadruk op geopolitieke krachtenvelden. Het ecofilosofische werk van Haraway en Latour lijkt veel op elkaar – zoals ze doorheen hun gehele oeuvre graag denken met het werk van de ander. Ook Latour wijst de ideeën van begrensd individualisme, de menselijke uitzonderingspositie en de fixatie op de toekomst af. Beide auteurs hebben echter aandacht voor andere politieke
speelvelden: Latour benadrukt de noodzaak van geopolitieke strijd ten behoeve van vredes-onderhandelingen, waar Haraway pleit voor de noodzaak van antwoordelijke, zorgzame wetenschapspraktijken. In een context van geopolitieke machten die met de ecologische crises moeten dealen, lijkt Latours aanpak in eerste instantie vruchtbaarder. Maar waar Haraway het mogelijk maakt antwoordelijkheid uit te rollen in weefsels van altijd al betekenisvolle handelingen, maakt Latour terugkoppeling naar het eigen handelingsvermogen lastiger.
Eerst, waarom pleit Latour voor de noodzaak van strijd ten behoeve van vredesonderhandelingen? Voor Latour is het nodig dat we ons verbinden aan een bepaald territorium, een bodem die we nodig hebben voor overleving en die we bereid zijn te verdedigen tot de dood. Dit territorium is niet het nationalistische grondgebied dat in bezit is van een groep met een vaststaande identiteit, wat Latour het Lokale noemt, noch is ‘de hele wereld mijn vaderland’ – een territorium is ook niet het oneindige Globale. We moeten een Aards territorium vinden, een plaats die we delen met niet-menselijke entiteiten, een plaats die we niet bezitten maar waaraan wij toebehoren. Zij die verbonden zijn aan een Aards territorium vormen een gemeenschap. En volgens Latour heeft deze gemeenschap ten minste één evidente vijand: klimaatsceptici.
Latour beargumenteert dat het belangrijk is om door te hebben in wat voor gemeenschap we ons bevinden, wat voor vijanden dit met zich meebrengt en te erkennen dat deze vijandschap strijd vereist. Er is namelijk al oorlog: er worden al levens gegeven ten gevolge van de ecologische crises – volken verdreven van onvruchtbaar land, eilanden overspoeld, burgeroorlogen aangewakkerd door hongersnoden. Maar zonder duidelijke positionering van de verschillende belangengroepen, zolang er aangerommeld wordt met pogingen om de planeet te redden zonder de geopolitieke verhoudingen op de schop te gooien, zullen er nooit vredesonderhandelingen kunnen plaatsvinden.
Strijd is met andere woorden belangrijk voor Latour. Erkennen dat we in een geopolitieke strijd verwikkeld zijn is de manier om het heden onder ogen te zien. Haraway daarentegen besteedt geen enkele aandacht aan menselijke macropolitieke krachtenvelden, hoewel ze machtsverhoudingen tussen grotere en kleinere spelers in haar composthoop veronderstelt. In haar oproep tot anders denken richt zij zich voornamelijk tot onderzoekers – niet direct de mensen die we als meest invloedrijk beschouwen. Echter, via verhalen van de wetenschappen en kunsten, via onderwijs en sociale praktijken kan Haraway’s invloed tot buiten de universiteiten reiken. Haraway boort een antwoordelijkheid aan die voor iedereen, zowel op persoonlijk niveau als in kleine en grote instituten, nodig is voordat er ook maar iets aangepakt kan worden.
Haraway besteedt geen enkele aandacht aan menselijke macropolitieke krachtenvelden
Latours nadruk op geopolitieke strijd legt daarentegen de nadruk op grote bewegingen, geïllustreerd door de schematische figuren die telkens in Latours werk terugkomen. Met grote pijlen worden de geopolitieke kampen tegenover elkaar gezet. Lijkt dit niet wederom op een Groot Verhaal? Latour geeft (geo)politieke oriëntatie (aangekondigd in de ondertitel van Waar kunnen we landen?) en kan inspiratie geven aan bijvoorbeeld Extinction Rebellion. Toch is Haraway’s antwoordelijkheid behulpzamer bij het voorkomen van emotionele kortsluiting en verlamming. Zoals het nieuws uit The Guardian zijn ook Latours geopolitieke schetsen te groot om ons ertoe te verhouden. Latour heeft de ambitie om overzicht te bieden, terwijl Haraway haar lokaliteit en betrokkenheid cultiveert. Doorheen hun gehele oeuvre zien we hoe Latour meer aandacht heeft voor de constructie van wat we ‘feiten’ en ‘dingen’ noemen, terwijl Haraway meer aandacht heeft voor de gesitueerdheid van de onderzoeker, die zorgzame verhalen vertelt over de weefsels waar zij zich zelf in bevindt.
Vruchtbare bodem
Volgens Haraway zijn we niet toegerust om te denken in wat voor tijd we leven, laat staan hoe we daarop antwoord kunnen geven. In Staying with the Trouble betoogt ze daarom dat we af moeten van de ideeën van begrensd individualisme en de menselijke uitzonderingspositie. Ze stelt nieuwe mens- en wereldbeelden, een nieuw tijdperk voor. In het Chthuluceen is het belangrijk om weefsels van zorgzame kleine verhalen vol betekenisvolle handelingen te scheppen en te vertellen. In deze weefsels rollen zich de mogelijkheden tot antwoordelijk handelen uit. Haraway’s notie van antwoordelijkheid leert ons de betekenis van onze consumptiekeuzes, van actievoeren, van de manier waarop we omgaan met dieren en andere mensen te zien. Hoe de manier waarop wij zelf betekenis aan de wereld geven verschil kan maken. Ze leert ons de kracht van kleine verhalen kennen. De tentakels van mijn denken kunnen mij naar andere wezens en andere plaatsen brengen; wezens en plaatsen die net als ik in trouble zijn en net zo goed betekenisvol antwoord blijven geven voor een regeneratieve aarde. De nieuwsbrief van The Guardian blijft deprimerend – maar geworpen in een composthoop breekt mijn emotionele blokkade langzaam af tot vruchtbare bodem.
Literatuur
• Dooren, T. van (2014), Flight ways: Life and loss at the edge of extinction. New York: Columbia University Press.
• Haraway, D. (1988), Situated knowledges: The science question in feminism and the privilege of partial perspective. Feminist Studies, 14 (3): 575-599.
• Haraway, D. (2008), When species meet. Londen: University of Minnesota Press.
• Haraway, D. (2016), Staying with the trouble: Making kin in the Chthulucene. Durham: Duke University Press.
• Latour, B. (1993), We have never been modern. Vert. C. Porter. Londen: Harvester Wheatsheaf.
• Latour, B. (2017), Oog in oog met Gaia. Acht lezingen over het Nieuwe Klimaatregime. Vert. R. Hofstede en K. Vandenberghe. Amsterdam: Octavo.
• Latour, B. (2018), Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime. Vert. R. Hofstede. Amsterdam: Octavo.
• Tsing, A. Lowenhaupt (2015), The mushroom at the end of the world: On the possibility of life in capitalist ruins. Oxford: Princeton University Press.