Het verlangen naar veiligheid neemt nog steeds toe, constateert veiligheidsonderzoeker Hans Boutellier. Dat komt doordat ‘onze samenleving haar onvervulbare verlangens op veiligheid projecteert’.
‘Het verbaast me dat het verlangen naar veiligheid alleen nog maar is toegenomen’, zegt Hans Boutellier. Bijna tien jaar na het verschijnen van zijn boek De veiligheidsutopie kijkt de criminoloog/psycholoog er zelf van op dat zijn analyse actueler is dan ooit. ‘Mijn basisstelling luidt dat onze samenleving haar onvervulbare verlangens op veiligheid projecteert. Juist door haar grote vitaliteit: mensen krijgen alle vrijheid om zich te ontplooien. Maar die vrijheid brengt een gevoel van onveiligheid met zich mee: we zijn bang dat anderen zich misdragen, dat wijzelf ons misdragen. Vandaar het utopisch verlangen naar veiligheid. Niet voor niets staat op het omslag van De veiligheidsutopie een bungeejumper afgebeeld. Die geeft zich over aan riskant gedrag, maar met de zekerheid van het koord waaraan hij hangt. Tijdens zijn sprong beleeft de bungeejumper de veiligheidsutopie: maximale vrijheid én maximale bescherming gaan voor een kort moment samen.’
Uw verbazing dat we nog altijd zo naar veiligheid verlangen, roept zelf weer verbazing op. Dat is toch juist een van de kenmerken van een utopie: dat die nooit langdurig te realiseren valt?
‘Dat klopt, dat was ook de waarschuwende vinger in mijn boek. Wanneer wij als samenleving onszelf definiëren in termen van een veiligheidsutopie, jagen we een illusie na, een illusie die totalitaire trekken kan aannemen. Er bestaan vier lagen in ons veiligheidsgevoel. De eerste bestaat uit de angst om zelf slachtoffer te worden. Dan is er de zorg om de criminaliteit in de samenleving: “Ik ben niet zozeer zelf bang, maar ik maak me toch ongerust over de toegenomen onveiligheid.” Laag drie bestaat uit zaken die mensen onzeker maken, maar die niet direct met criminaliteit te maken hebben: “Behoud ik mijn baan?” Laag vier bestaat uit een vaag gevoel: “Waar moet dat naartoe met de wereld?” Nu projecteren mensen ook die twee laatste lagen op het criminaliteitsprobleem. Dat werkt als een groot projectiescherm voor allerhande vormen van onzekerheid en onbehagen. Zo verklaar ik ook een van de bevindingen van het SCP-rapport Sociale veiligheid ontsleuteld uit 2009: “Het gaat goed met mij, maar slecht met ons.” Mensen voelen zich over het algemeen veiliger in het dagelijkse leven, maar zijn onzeker over de samenleving als geheel.’
De eurocrisis kunnen we niet oplossen, daarom vragen we om meer cellen, zegt u.
‘Zo ongeveer ja. Achter de roep om meer veiligheid in engere zin – minder criminaliteit en overlast – gaat de behoefte schuil aan veiligheid in ruimere zin: bestaanszekerheid, sociale orde. Nu is het merkwaardige dat die sociale orde veel sterker is dan mensen zich realiseren. Wij scheppen met z’n allen in alle mogelijke verbanden samen een ordening, elke dag weer. Alleen zien we dat niet. Ik geloof dat we al behoorlijk in control zijn en dat er zich ook buiten de overheid om allerlei netwerken hebben ontwikkeld en blijven ontwikkelen. Veel maatschappelijke organisaties hebben zichzelf de afgelopen tien jaar opnieuw uitgevonden. Kijk naar scholen. Wat zijn onze uitgangspunten, vragen ze zich af. Welke principes hanteren we voor de orde in de klas? Na de ontzuiling, en na de enorme kladderadatsch van de jaren zestig, zeventig hebben we lang nodig gehad om nieuwe structuren te realiseren. Nu zie ik overal om me heen dat die werken.
In mijn nieuwe boek, De improvisatiemaatschappij, gebruik ik de jazzmuziek als metafoor voor de manier waarop onze samenleving tegenwoordig ordening realiseert. Soms is die niet om aan te horen, een totale mislukking. Maar soms klinkt jazz fantastisch. Daarbij hanteren de muzikanten vaste akkoordenschema’s. Ze spreken het ritme van tevoren af. Ze verhouden zich tot de muziekgeschiedenis. Ze hebben ook duidelijke identiteiten: de pianist moet geen trompet gaan spelen. Ze moeten hun instrument goed beheersen. Ik noem dat georganiseerde vrijheid of gestructureerde spontaniteit.’
Zouden mensen zich veiliger voelen door de wetenschap dat we in een improvisatiemaatschappij leven?
‘Dat weet ik niet. Ik weet wel dat we erbij zouden winnen als we problemen niet alleen als criminaliteits- of als overlastproblemen zien, maar als een roep om een sociale orde. Dan zullen we die nieuwe orde minder snel van bovenaf en vanuit een strikt veiligheidsbeleid proberen op te leggen, maar van onderaf, vanuit gestructureerde spontaniteit.
Het Sloterparkbad in Amsterdam vind ik een goed voorbeeld van hoe het wel moet. Dat moest een aantal jaren geleden sluiten vanwege overlast van jongeren van Marokkaanse afkomst. Die deden daar overdag na wat ze de avond daarvoor op tv en internet hadden gezien: ze hingen de macho uit, vielen meisjes lastig. Daar zag je de spanning van de veiligheidsutopie. Enerzijds een enorme vrijheid en openheid – jongens en meisjes door elkaar heen, bikini’s en noem maar op; anderzijds de verwachting dat iedereen zich netjes gedraagt. Dat leidde tot een dramatisch moment: een publieke voorziening als een zwembad moest sluiten doordat de orde daar niet meer viel te handhaven. Het interessante vind ik dat het Sloterparkbad zich samen met de omgeving, het netwerk, moreel heeft herijkt. Het heeft, mede in overleg met een paar van de overlastgevers, regels opgesteld. De betrokkenen hebben een handhavingsregime afgesproken. Ze hebben afspraken met de politie gemaakt: “Als we bellen, komen jullie binnen tien minuten.” Een deel van de overlastgevers kreeg een hesje om met SERVICE erop. Die kregen betaald om hun leeftijdgenoten te corrigeren. Moralisme van onderaf. Dat zie je op veel meer plaatsen, en het werkt.’
U bent optimistisch. Je kunt ook zeggen dat we juist in een tijd leven waarin politici dat niet te stelpen verlangen naar veiligheid graag exploiteren.
‘De politiek loopt achter. Met Ivo Opstelten als de nationale burgemeester – dat heeft hij ook letterlijk gezegd: “Ik ben nu burgemeester van het land” –, Fred Teeven ernaast als de landelijke hoofdofficier en Gerard Bouwman als de nationale politiechef. Alsof je vanuit Den Haag alles kunt regelen via nog strengere wetgeving met een soort landelijke driehoek! Terwijl zoals gezegd de maatschappij zelf al een veel interessantere, grotere beweging laat zien.’
Maar is die ontwikkeling ook electoraal gezien interessant genoeg?
‘Tja, de improvisatiemaatschappij zit wat ingewikkeld in elkaar en zal niet alle Nederlanders direct aanspreken. Dat verklaart waarschijnlijk waarom Opstelten elke week met een nieuw wetsvoorstel naar buiten kan treden.’