Home De schokkende boodschap van Piketty
Economie

De schokkende boodschap van Piketty

De economische analyse van Thomas Piketty sloeg dit voorjaar in als een bom. Hij wees erop dat vermogen meer rendeert dan inkomsten uit arbeid. De kloof tussen rijk en arm wordt dus steeds dieper. Hoe erg is dat?

Door Frank Mulder op 28 oktober 2014

De schokkende boodschap van Piketty

De economische analyse van Thomas Piketty sloeg dit voorjaar in als een bom. Hij wees erop dat vermogen meer rendeert dan inkomsten uit arbeid. De kloof tussen rijk en arm wordt dus steeds dieper. Hoe erg is dat?

Cover van 11-2014
11-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De Franse econoom Thomas Piketty haalde dit jaar de bestsellerstatus met zijn boek Le Capital au XXIe Siècle, dat deze maand ook in het Nederlands verschijnt. Piketty’s boodschap is prikkelend: hij wijst erop dat het rendement van vermogen hoger ligt dan dat van loon uit arbeid. Hij toont dat aan met een diepgravende analyse op basis van empirische gegevens uit vele eeuwen. Vervolgens knoopt hij daar de aansporing aan vast om te werken aan een mondiale vermogensbelasting om deze ontwikkeling te keren.

De vaststelling van Piketty komt als een verrassing voor veel economen. De lonen in de tweede helft van de twintigste eeuw zijn enorm gestegen door de fantastische economische groei, zo redeneren zij. Het kapitalisme is volgens hen daardoor in een fase gekomen waarbij arm en rijk gelijkelijk kunnen profiteren. Piketty is het daarmee oneens. Deze periode was een uitzondering, betoogt hij. Door twee oorlogen moest de wereldeconomie vanaf nul worden opgebouwd. Logisch dat de groei enorm was en de opbrengst uit arbeid hoog. Maar de economie is bezig terug te keren naar de normale trend: een groei die lager is dan wat investeerders verdienen. De taart als geheel groeit misschien, maar het stuk voor de rijksten groeit altijd harder, dat is een economische wetmatigheid.

In één klap heeft Piketty een cruciaal thema terug op de agenda gezet: vermogen. De meeste economen en beleids-makers hadden dat de afgelopen decennia over het hoofd gezien. Ze hadden het liever over inkomen. Waarschijnlijk vonden ze het geen punt dat de rijken rijker werden, zolang de onderkant van de samenleving ook maar vooruitging.

Dat is onjuist, zegt Piketty. Vermogen is enorm belangrijk. Als de kloof tussen rijk en arm te groot wordt, ondermijnt dat de democratie. Daarom pleit hij voor een internationale vermogensbelasting van een paar procent om te voorkomen dat vermogen altijd maar vanzelf aangroeit.

Maar waarom is een herverdeling noodzakelijk? En waarom is het erg als rijke mensen rijker worden? Piketty schrijft dat belasting een politieke en ook een filosofische kwestie is. Maar hij waagt zich daar nauwelijks aan. Begrijpelijk – hij past in de moderne economische traditie, die graag wil lijken op de natuurwetenschappen en cijfers niet wil vervuilen met ethiek. Maar dit paradigma is vooral de laatste tijd omstreden. Het was er de oorzaak van dat de economische wetenschap zaken die niet in een cijfer te persen waren heel lang over het hoofd heeft gezien, zoals emoties, de eindigheid van de natuur of machtsbelangen in de financiële wereld.

Adam Smith

Meer dan eigenbelang
Piketty maakt in zijn boek duidelijk dat hij niet wil tornen aan de vrije markt. Hij gelooft dat de mogelijkheid om rijk te worden een goede prikkel is om hard te werken – maar een dikke spaarrekening erven niet. Hij wil de uitwassen van het kapitalisme bestrijden, maar gelooft in open markten, omdat mensen daarin geprikkeld worden tot efficiëntie en innovatie. Wat dat betreft staat hij met beide benen in de traditie van Adam Smith.

Smith (1737-1790) is vooral bekend van zijn metafoor van ‘de onzichtbare hand’. Onbewust brengt de markt mensen ertoe, zegt Smith, om te werken aan welvaart voor iedereen, terwijl ze alleen maar hun eigen belangen in de gaten houden. ‘Het is niet vanwege de welwillendheid van de slager, de brouwer of de bakker dat wij onze maaltijd verwachten, maar vanwege hun eigenbelang’, legt hij uit aan het begin van zijn bekendste werk, The Wealth of Nations (1776).

Maar het is veelzeggend, en belangrijk voor Piketty, dat de eerste econoom in de geschiedenis allereerst een moraalfilosoof was. De neoliberale voormannen die doen alsof Smith voor een onbegrensde marktwerking was om maximale efficiency te bereiken, hebben daar weinig van begrepen. In zijn eerste werk, The Theory of Moral Sentiments (1759), zoekt Smith uit waar de morele overwegingen van mensen vandaan komen, die soms juist tegen hun eigenbelang ingaan. Er is meer nodig dan eigenbelang, ook op de markt, weet hij.

Deze moraalfilosofische Smith klinkt ook in The Wealth of Nations door. Zo waarschuwt Smith dat zakenmensen altijd de neiging hebben monopolies te vormen om zo veel mogelijk geld uit de consument te persen. Bovendien weet hij dat financieel vermogen meer is dan bezit. Het levert ook politieke invloed op, zegt hij, en dat moet je in de gaten houden, want hun belangen ‘zijn altijd in bepaalde opzichten anders dan, en zelfs tegengesteld aan, die van het publiek’.

Dat je met vermogen niet alleen zeiljachten kunt kopen, maar ook macht, is een inzicht dat het vermogensverhaal direct tot een politiek vraagstuk bombardeert. Het is nog onverminderd actueel. Smith zou niet verbaasd zijn geweest te horen dat de commerciële tv-zenders in de wereld in bezit zijn van drie miljardairs, onder wie Silvio Berlusconi. Hij zou hebben gewaarschuwd voor het monopolie dat zij kunnen krijgen op de berichtgeving in ons land.

Omdat ze uit eigenbelang geneigd zijn om het publieke debat te sturen en daarmee in staat zijn om de democratie te ondermijnen. Uiteindelijk kun je niet praten over economie zonder te praten over moraalfilosofie. Smith wist dat en hij probeerde die ook niet weg te moffelen.

Karl Marx

Geld is een fetisj
De Duitse denker en grondlegger van het communisme Karl Marx (1818-1883) constateerde dat het streven naar winst het allesdoordringende principe van de moderne maatschappij is geworden. De bezittende klasse heeft er baat bij om de lonen zo laag mogelijk te houden en het productieproces zo efficiënt mogelijk in te richten. Dat leidt tot totale vervreemding van mensen van elkaar en van wat ze maken. Ze worden radertjes in het grote geheel. Marx voorspelde dat dit systeem zichzelf in de soep zou draaien. Volgens hem zou de winstdynamiek leiden tot een steeds grotere concentratie van kapitaal. Uiteindelijk zou een crisis uitbreken en zou het proletariaat, de arme arbeidersklasse, de macht overnemen.

Marx’ voorspellingen kwamen niet uit, althans niet direct. Hij zag niet dat technologische groei tot een ongekende productiviteitsstijging zou leiden, waardoor er een enorme middenklasse zou ontstaan die genoeg bleef consumeren om de economie aan de praat te houden. Dit is overigens een reden waarom Piketty – die vaak met Marx wordt vergeleken – zichzelf geen marxist noemt. Maar dat neemt niet weg dat Marx enkele ethische overwegingen heeft die nog steeds waardevol zijn.

Hij zag bijvoorbeeld dat geld meer was dan een rekeneenheid. ‘Wat door het geld van mij is, wat ik kan betalen, dat wil zeggen wat het geld kan kopen, dat ben ik, de bezitter van het geld zelf. Hoe groter de macht van het geld, des te groter mijn eigen macht. Wat ik ben en wat ik kan hangt dus allerminst af van mijn individualiteit. Ik ben lelijk, maar ik kan de knapste vrouwen kopen. Dus ben ik niet lelijk.’

Marx zag dat mensen geld vereren als een fetisj. Het kapitalisme heeft dus religieuze trekken, aldus Marx. Piketty bespreekt wat hij van Marx heeft geleerd, maar gaat daarbij alleen in op diens berekeningen. Terwijl Marx ook interessant is als startpunt voor een filosofische beschouwing over de invloed van kapitaal. Ook nu nog kan kapitaal een dynamiek krijgen die niet bij te sturen is. Denk aan de kredietcrisis, die ontstond doordat investeerders steeds meer risico’s namen, aangemoedigd door een bonuscultuur van een ultrarijke bovenklasse die elke relatie met de normale wereld kwijt was. Onbegrensde kapitaalaccumulatie is gevaarlijk. Niet omdat het zielig is voor de onderklasse, maar omdat die de hele economie en samenleving kan ontwrichten.

John Rawls

Sluier van onwetendheid
Piketty is voorstander van een meritocratie, een samenleving ingericht op basis van verdiensten. Niet afkomst bepaalt daarin iemands status, maar de manier waarop hij kansen weet te verzilveren. Iedereen heeft dan in principe een gelijk uitgangspunt. Alleen als mensen te veel vermogen hebben, vooral geërfd vermogen, zijn de kansen niet gelijk. En dat vindt Piketty onterecht. Wel erkent hij dat ondernemers de ruimte moeten hebben om meer geld te verdienen dan anderen. Anders is er geen prikkel om hard te werken of te vernieuwen. Maar hij blijft vaag over de balans tussen vrijheid en gelijkheid.

De politiek filosoof John Rawls (1921-2002) heeft een oplossing. Ten eerste is ook voor Rawls een meritocratie het uitgangspunt voor een rechtvaardige samenleving. Maar dat vindt hij niet voldoende. In een meritocratie hebben de allerrijksten geen prikkel om hun kapitaal te delen. Waarom zouden ze? Ze hebben de rat race toch gewonnen en voor iedereen zijn er toch gelijke kansen? Rawls beschrijft in 1971 in A Theory of Justice een principe dat zowel vrijheid als gelijkheid bevordert. Dat noemt hij fairness, eerlijkheid.

Als we maar een goed gezichtspunt vinden, zei hij, lost de hele tegenstelling op. Dit gezichtspunt is volgens hem te vinden als we ons allemaal zouden hullen in een ‘sluier der onwetendheid’. Dat wil zeggen, zonder te weten wie we zijn of welke huidskleur, baan of bankrekening we hebben. Op zo’n manier kunnen we het eens worden over wat wel en niet rechtvaardig is. Volgens Rawls komen we er dan achter dat geld en goederen zo eerlijk mogelijk verdeeld moeten zijn. Iemand die rijk is zou zich dan realiseren dat hij evengoed arm had kunnen zijn. Tegelijkertijd zouden we achter een sluier van onwetendheid ook voor de kans zijn om wat het leven te maken – wat hoe dan ook tot ongelijkheid leidt, omdat de een succesvoller is dan de ander. Het individuele streven komt de samenleving als geheel ten goede.

Toch vindt Rawls een dergelijke ongelijkheid alleen te billijken als deze ten goede komt aan degene die het minst bedeeld is. Dit noemt hij het ‘differentieprincipe’. Piketty schrijft bijvoorbeeld dat onderwijs de sleutel is om mensen te laten profiteren van economische groei. En daarom moet er gelijke toegang zijn tot hoger onderwijs. Dat kunnen we bijvoorbeeld bevorderen door collegegelden aan een maximum te binden. Klinkt mooi, maar daarmee kun je je nog niet verweren tegen mensen die zeggen dat de kwaliteit van het onderwijs daaronder lijdt of dat de rol van de overheid te groot wordt. Als je bereid bent je te hullen in de sluier der onwetendheid, kom je er op grond van argumenten achter dat de drempels voor hoger onderwijs zo laag mogelijk moeten zijn. Dat zorgt voor een eerlijke verdeling van kansen en komt ten goede aan hen die het minst hebben. Piketty wil vrijheid én gelijke kansen. Rawls heeft daar de argumenten voor.