Home De moord op de meester

De moord op de meester

Door Patrick van IJzendoorn op 19 maart 2013

05-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
Cultuurpessimist George Steiner betreurt het verdwijnen van de meester en zijn leerling. Over Socrates en Plato, Jezus en zijn discipelen, Vergilius en Dante, Héloïse en Abélard, Heidegger en Arendt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Hoe kunnen we Parmenides van Elea waarderen en betalen voor het idee over ‘het ene’? Socrates voor de deugd? Kant voor het synthetisch a priori? En Hegel voor de absolute geest? De filosoof George Steiner vraagt het zich af in Het oog van de meester, een bundeling van lezingen die hij heeft gegeven over de klassieke relatie tussen meester en leerling in de geschiedenis van de muziek, beeldende kunst, letteren, religie en vooral de filosofie. Wat is er geworden van de bevlogen overdracht van kennis? Waar is de tijd gebleven dat de meester het inkomen had van een bedelmonnik?De meester wordt van alle kanten bedreigd. Progressieve pedagogen willen meer inspraak van de leerlingen, onderwijsbestuurders dwingen hem tot een hogere productie van voldoendes, de leerlingen zelf denken het steeds vaker beter te weten dan hun kennismanager die ze ongevraagd bij zijn voornaam noemen en sommige profeten van de digitale revolutie menen dat het meesterschap voltooid verleden tijd is. Daar komt nog bij dat studies die geen direct maatschappelijk nut hebben – computers kunnen ook worden gerepareerd zonder dat de zijnsvraag van Heidegger adequaat is beantwoord – weg worden gesaneerd door politici die zelf geen zin foutloos op papier kunnen krijgen, zoals de Nederlandse staatssecretaris van onderwijs. Verdwaald in deze academische toendra blikt de cultuurpessimist Steiner terug op de romantische relatie (figuurlijk, maar soms ook letterlijk) tussen meester en leerling, uit een tijd dat een roeping nog niet op de loonlijst van een beursgenoteerde instelling stond.

Discipelen

Zo behandelt Steiner onder meer de relaties tussen Socrates en Plato, Jezus en zijn discipelen, Vergilius en Dante, Héloïse en Abélard, Heidegger en Arendt. Zodra hij genoeg kennis geabsorbeerd had, pleegde de leerling doorgaans een symbolische moord op zijn meester, met als bekendste voorbeeld de manier waarop Heidegger zijn leermeester Husserl liet vallen. De uitgelezen auteur versiert zijn verhalen met erudiete hoogstandjes, sneren naar Heidegger (en diens postmoderne exegeten) en een enkele kwinkslag, bijvoorbeeld wanneer hij stelt dat de moraalfilosoof Jezus van Nazareth wegens een gebrek aan publicaties nooit in aanmerking zou zijn gekomen voor een lectoraat, laat staan een professoraat, op Harvard, de multinational waar Steiner de leerstoel bezet waar eerder Eliot, Stravinsky en Borges op ‘zaten’. De orale overdracht van kennis, immers, is langzamerhand vervangen door een schriftelijke, en dat terwijl, Steiner citeert hier Gérard Granel (een leraar van Jacques Derrida) ‘het denken in de filosofie tot een orale traditie behoort’.


Voor die orale, belangeloze en filosofische kennisoverdracht buiten kantooruren is steeds minder ruimte binnen de academische wereld, van oudsher een geliefd object van spot bij Goethe en Nietzsche, wiens Zarathustra tevergeefs naar leerlingen zocht tijdens zijn wandelingen in de bergen. De nu 74 jaar oude Steiner toont nostalgische gevoelens voor ‘de gezegende anarchie van individueel “extramuraal” onderwijs, dat nu voorbehouden is aan topsporters of topmusici, maar voor het overige op gespannen voet staat met de Amerikaanse overtuiging dat iedereen recht heeft op talent, kortom de grondslag voor het massaonderwijs. In de hedendaagse, gematigd autistische kenniseconomie is volgens Steiner een ‘academisch kansspel’ ontstaan waar de meesters hun leerlingen uit angst voor aanklachten wegens seksuele intimidatie (denk aan de recente affaire Harald Bloom/Noami Wolf) met open deuren ondervragen over syllabussen die uit angst voor impopulariteit zo triviaal mogelijk zijn gehouden. De moord op de maître à penser vindt nu op een andere manier plaats, en wel nog voordat er iets geleerd is.
Idolen van nu moeten andere kwaliteiten bezitten.

Het oog van de meester, door George Steiner, vert. Martine Vosmaer & Karina van Santen, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam 2004, 192 blz., € 19,90