In zijn boek De Slaapwandelaars zet schrijver Hermann Broch de moderne mens neer als een slaapwandelaar die stuurloos en bewusteloos zijn eigen ondergang tegemoet gaat. Volgens Jeroen Vanheste is Brochs werk nog steeds een aansporing tot culturele vernieuwing.
Cultuurcritici gebruiken graag metaforen om hun cultuuranalyses gestalte te geven, zoals het beeld van de moderne mens als een kuddedier (Friedrich Nietzsche), een narcistisch kind (Christopher Lasch) of een hyperindividualistisch ‘elementair deeltje’ dat tussen de raderen van het neoliberale kapitalisme wordt vermalen (Michel Houellebecq). Ook de schrijver Hermann Broch (1886-1951) bedient zich in zijn bekendste werk van een krachtige metafoor, namelijk die van het slaapwandelen. In drie bij elkaar horende romans bespreekt Broch ‘het verval der waarden’ dat hij in onze cultuur meent te zien en presenteert hij drie mogelijke reacties op dat waardenverval. Deze reacties zijn volgens hem alle drie vormen van slaapwandelen, verschillende manieren om richting de afgrond te marcheren. In het onderstaande bespreek ik, na een korte introductie van de historische context, wat Broch verstaat onder ‘het verval der waarden’, de manier waarop hij daarbij het slaapwandelen als metafoor gebruikt, en de actualiteit van zijn cultuurkritiek: in hoeverre zijn ook wij slaapwandelaars?
Cultuurkritiek
In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw verscheen een hele reeks van filosofische en literaire werken met een cultuurkritische inslag. Schrijvers en filosofen probeerden elk op hun eigen manier antwoorden te vinden op de vraag hoe de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog hadden kunnen plaatsvinden, uitgerekend in een cultuur die zo trots was op haar christelijke en humanistische waarden. Voorbeelden van beroemde cultuuranalyses uit die tijd zijn onder meer het monumentale en complexe gedicht The Waste Land (1922) van T.S. Eliot, de roman De toverberg (1924) van Thomas Mann en het filosofische essay De opstand van de massamens (1929) van José Ortega y Gasset. Veel minder bekend maar niet minder interessant is de romantrilogie De slaapwandelaars (1930-32) van de Oostenrijks-joodse filosoof en schrijver Hermann Broch.
Broch was als oudste zoon van een Weense textielhandelaar voorbestemd voor een loopbaan in de katoenindustrie, maar hij brak met zijn omgeving om zich aan filosofie en literatuur te wijden. Dat viel aanvankelijk tegen: Wenen was in die tijd in de ban van het neopositivisme van de Wiener Kreis, een wetenschappelijke en analytische vorm van filosoferen waar Broch geen enkele affiniteit mee had. Broch was vooral geïnteresseerd in de ethische, esthetische en zingevingsvraagstukken die door de neopositivisten juist uit de filosofie werden verbannen. Zo publiceerde Rudolf Carnap in 1928 zijn Scheinprobleme in der Philosophie, waarin hij alle niet-exacte vormen van filosoferen afwees.
Interessant is de rol die Broch binnen de filosofie zag voor de literatuur: hij beschouwde de roman als een kennisinstrument dat bij kan dragen aan het denken over mens en cultuur. De roman heeft volgens Broch dan ook een belangrijke cultuurfilosofische en ethische taak. De schrijver kan daarbij middelen gebruiken die de filosoof niet ter beschikking staan: hij kan wisselen van verteller of vertelstijl en allerlei literaire technieken hanteren. Zelf laat Broch in De slaapwandelaars poëzie, verhalend proza en (filosofische, sociologische, theologische en kunsthistorische) passages met elkaar versmelten tot een complex en veelvormig kunstwerk. Brochs roman is daardoor moeilijk toegankelijk en meer geschikt voor fijnproevers dan voor een groot publiek. ‘De Slaapwandelaars, m’n beste, zullen de basis leggen voor uw roem, maar niet voor uw vermogen’, schreef Brochs uitgever Brody hem dan ook, en die voorspelling is uitgekomen. Brochs boeken verkochten niet bijzonder goed, maar zijn werk heeft wel veel invloed gehad: De slaapwandelaars is vertaald in alle westerse talen en ook in enkele Aziatische.
Verval der waarden
In De slaapwandelaars stelt Broch dat de Europese cultuur haar richtinggevende (christelijkhumanistische) waarden heeft verloren en dat zij daardoor ‘transcendentaal dakloos’ is geworden. Dit waardenverval begon met het uiteenvallen van de christelijke eenheid in het katholicisme en protestantisme. In de eeuwen daarna heeft deze decentralisatie van de Europese cultuur zich doorgezet en uiteindelijk geleid tot een waardenanarchie, waarin meerdere, met elkaar concurrerende (deel)waardensystemen naast elkaar bestaan. Zo bestaan er naast uiteenlopende religieuze waardensystemen ook het politieke, het militaire, het economische en het wetenschappelijke waardensysteem.
De analyse van Broch doet enigszins denken aan andere bekende cultuurdiagnoses zoals de ‘onttovering
van de wereld’ (Weber) of de ‘dood van God’ (Dostojevski, Nietzsche). Ook met die metaforen wordt gewezen op de keerzijden van secularisering en vooruitgang, zoals het verlies van gemeenschapszin en culturele samenhang en het toenemende isolement van het individu. Wat Brochs benadering echter bijzonder maakt is de manier waarop hij het proces van waardenverval tegelijk analyseert in de beschouwende filosofische passages en toont in de verhalende gedeelten van zijn roman.
De slaapwandelaars bestaat uit drie delen, getiteld Pasenow of de romantiek, Esch of de anarchie en Huguenau of de zakelijkheid. De delen spelen zich af in 1888, 1903 en 1918 en zijn drie momentopnames uit de Europese geschiedenis: de nadagen van de landadel, het rommelige stadsleven rond de eeuwwisseling en de chaos tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. De drie romans tonen drie houdingen tegenover het verval van de Europese, christelijk-humanistische waarden. Er is het conservatief-romanticisme van Pasenow, die het verleden op een voetstuk plaatst en zich vasthoudt aan de traditionele waarden van kerk en leger. Daartegenover staat het anarchisme van de stuurloze individualist Esch, die van alles probeert zonder ooit vastigheid te vinden. Als laatste bespreekt Broch de ‘zakelijke’ houding van de amorele rasopportunist en nihilist Huguenau, die zich enkel interesseert in zijn eigen voordeel en lak heeft aan alle waardensystemen. Broch draagt deze houdingen aan als drie vormen van slaapwandelen, vormen die, zoals we hieronder zullen zien, nog steeds herkenbaar zijn in onze tijd.
Fragmentatie
In Brochs ogen brengt het verval van het christelijk-humanistische waardensysteem drie mogelijke problemen met zich mee. Ten eerste dreigt de mens zonder vast waardenkompas stuurloos te worden omdat houvast ontbreekt. Dat is vooral de situatie van Esch, de hoofdpersoon uit het tweede deel. Esch is een individualist die vooral met zichzelf bezig is, nu eens dit en dan weer dat probeert en zich zo goed en zo kwaad als het gaat door het leven rommelt. Joachim von Pasenow, de protagonist uit het eerste deel, voelt ook de metafysische eenzaamheid van een leven zonder centraal waardensysteem maar kiest voor een andere oplossing: hij vlucht in het verleden en klampt zich vast aan de vertrouwdheid van uniform, kerk, familieleven en geboortegrond. Deze vormen voor hem een bescherming tegen de chaos en anarchie waarin Esch bijna verdrinkt. Tegelijk is Pasenows leven een achterhoedegevecht, zoals hij zich ook wel realiseert.
Een tweede probleem van het waardenverval is dat diverse waardensystemen met elkaar in strijd kunnen komen. Het politieke systeem, het militaire systeem, het economische systeem en andere deelsystemen bestonden vroeger weliswaar ook al, maar voegden zich toen allemaal naar het overkoepelende christelijke ‘moedersysteem’:
‘ Want de middeleeuwen bezat het ideale waardencentrum waar het op aankomt, een hoogste waarde waaraan alle andere waarden ondergeschikt waren: het geloof in de christelijke God (…) Voor de middeleeuwse koopman gold het ‘zaken zijn zaken’ niet, de concurrentiestrijd was iets ongeoorloofds voor hem, de middeleeuwse kunstenaar kende geen l’art pour l’art, maar slechts de dienst aan het geloof, de middeleeuwse oorlog maakte alleen dan aanspraak op de waardigheid van het absolute als hij gevoerd werd in dienst van de enige absolute waarde, in dienst van het geloof.’
Volgens Broch bestaan nu echter alle deelwaardensystemen als autonome gebieden naast elkaar. Deze fragmentatie is ook voelbaar in de beroepswereld, waar verschillende beroepen door de toegenomen specialisering steeds losser van elkaar zijn komen te staan. De fragmentatie van de waardengebieden is volgens Broch hét hoofdkenmerk van onze tijd:
‘ (…) als vreemden staan ze naast elkaar, het economische waardegebied van een ‘zaken-doen an sich’ naast een artistiek waardegebied van het l’art pour l’art, een militair waardegebied naast een technisch of een sportief waardegebied, elk autonoom, elk an sich, elk ‘ontketend’ in zijn eigen autonomie.’
Dit heeft het latente gevaar tot gevolg dat een bepaald deelsysteem dominant wordt en de plaats van het verdwenen centrale waardensysteem over probeert te nemen. Dat is wat er volgens Broch in de jaren dertig gebeurde met het nazisme en stalinisme. Het zijn voor hem voorbeelden van waardensystemen die begonnen als een (politiek) deelsysteem, maar geleidelijk als een nieuw totaalsysteem gingen opereren op alle terreinen van het leven en met hetzelfde gezag als voorheen de godsdienst.
Het derde probleem van het waardenverval is ethisch en ligt in het verlengde van het tweede. De mens wiens wereld is verkleind tot een specifiek deelwaardensysteem, zoals het economische, mist een brede blik en raakt onverschillig voor alles wat zich buiten zijn eigen deelsysteem bevindt: ‘Hoe kleiner (…) het systeem wordt, des te geringer zijn ethische reikwijdte, des te geringer zijn ethische wil, des te afgestompter en onverschilliger tegenover het kwaad’. Deze ethische problematiek is vooral zichtbaar bij Huguenau, de hoofdpersoon van het derde deel die alleen zichzelf en zijn eigen belangen voor ogen heeft. Als het zo uitkomt is hij een voorzichtige koopman en een betrouwbare burger of zet hij zelfs een liefdadigheidsvereniging op. Maar als het beter past schakelt hij met hetzelfde gemak over op een gewetenloos opportunisme van verraad, bedrog en zelfs verkrachting en moord. Huguenau is de machine-mens, die altijd doelmatig handelt en dus allesbehalve stuurloos is. Tegelijk is hij iemand ‘in wie nog nooit een vermoeden van de schoonheid van de wereld is opgekomen’, een nihilist zonder waarden en zonder geweten. Als zodanig is iemand als Huguenau volgens Broch in onze tijd eerder regel dan uitzondering: hij is immers het resultaat van een waardenverval dat uiteindelijk heeft geleid tot een bepaald type mens, het type voor wie alleen de eigen belangen richtinggevend zijn.
Slaapwandelen
Met het beeld van de slaapwandelaar wijst Broch op het verminderde bewustzijnsniveau en de stuurloosheid van de moderne mens. Hoewel de keuze voor een bepaald centraal waardensysteem op zichzelf iets irrationeels heeft – de geldigheid van de gekozen waarden kunnen immers niet bewezen worden –, is het volgens Broch toch verstandig om conform zo’n systeem te leven. Dat geeft een mens namelijk richting en houvast. Zo bekeken is zelfs het ‘vreemd en gedogmatiseerd waardensysteem’ van een godsdienst ‘door en door rationeel en onkinderlijk’. Het bieden van een kompas is een cruciale ethische functie van een waardensysteem. Daarom leidt het ontbreken van zo’n systeem in Brochs ogen tot een mens die stuurloos slaapwandelt in een schemerwereld.
Pasenow, Esch en Huguenau doorzien zichzelf, hun leven en de wereld nauwelijks. Pasenow waant zich in een kleine, veilige wereld, maar is zich tenminste nog enigszins bewust van zijn situatie: hij beseft dat hij als een archaïsme, een verdwaald overblijfsel uit vroegere tijden, in de moderne wereld rondloopt. Esch daarentegen, ‘de klaarwakker dromende’, mist een dergelijk zelfinzicht, hoewel hij wel gekweld wordt door een gevoel van tekort en verlangt naar een wereld die voelt ‘als een veilig tehuis’. Huguenau is zich niet bewust van zijn zakelijke gewetenloosheid en gaat gewoon zijn gang, vanaf het moment dat hij zich met ‘slaapwandelaarsachtige zekerheid’ door het oorlogsgebied in België beweegt tot het punt waarop hij als in een droom Esch neersteekt. Aan de hand van zijn romanfiguren toont Broch de moderne mens dus als iemand dit zich tastend een weg zoekt door het leven:
‘Uiteengevallen is iedere vorm, in een schemerlicht van doffe onzekerheid boven de spookachtige wereld zoekt de mens op de tast zijn weg, als een verdwaald kind, aan de leidraad van een of ander kortademig logicaatje door een droomlandschap dat hij werkelijkheid noemt en dat toch niets anders dan een nachtmerrie voor hem is.’
De metafoor van het slaapwandelen impliceert dus een sombere diagnose: de mens is de weg kwijt geraakt en doolt door de wereld. Hij heeft het oude waardensysteem verloren en wandelt nu al slapend verder, met alle gevaren van dien: ‘Hij loopt nu nog maar langs de rand, zodat men moet vrezen dat hij er af zal vallen’.
Toch is de romantrilogie niet uitsluitend alarmistisch. Volgens Broch moet het Westen zichzelf opnieuw uitvinden door een nieuw leidend waardensysteem te vinden. Het beeld van de slaapwandelaar illustreert ook deze zoektocht. Slaapwandelen is immers een tijdelijke toestand die gevolgd zal worden door een nieuw ontwaken. Slaapwandelaars dolen tussen slaap en wakker worden, tussen een oude en nieuwe wereld, tussen een verdwijnend waardensysteem en een systeem dat als nieuwe leidraad kan dienen. Broch suggereert dus dat we in een overgangsperiode leven. De mensen bevinden zich ‘in het ogenblik tussen ineenstorting en nieuw ontstaan’ en ‘staan sprakeloos tussen het nog-niet en het niet-meer (…) tussen einde en begin’.
Actualiteit
De slaapwandelaars toont ons het moderne leven als een droom. Brochs hoofdpersonen zitten gevangen in een steeds diepere slaap. Pasenow is zich nog deels bewust van waarden (hoewel de zijne achterhaald zijn) en is in die zin nog half wakker. Bij Esch, een man ‘in wiens slaapwandelen de wereld ondergaat’, is er enkel nog een vaag besef van gemis. En voor Huguenau, die geen waarden kent, is het slaapwandelen de normale toestand geworden. Hoe zakelijker het leven wordt, hoe meer het een vorm van slaapwandelen is, aldus de cultuurdiagnose van Broch. Maar wat betekent dit voor ons? Ik denk dat Brochs werk voor ons zowel een waarschuwing als een aansporing tot culturele vernieuwing kan zijn.
‘Wakkere mensen delen een gemeenschappelijke wereld, maar de slaper beweegt zich in een wereld die alleen de zijne is’, schreef Heraclitus. Dat is het probleem van de moderne wereld: ze is uiteengevallen in deelsystemen en mist een gemeenschappelijke grond. Zoals we zagen, brengt dit verschillende gevaren met zich mee. Zo is er de angst voor veranderingen en de vlucht in een geïdealiseerd verleden: dat is de weg van Pasenow en in onze tijd die van het populisme. Een ander gevaar betreft de verabsolutering van deelsystemen en de daaruit voortvloeiende ethische problematiek. In de tijd van Broch school dat laatste gevaar vooral in de heerschappij van het politieke en militaire systeem in de gedaante van fascisme, nazisme en communisme. In onze tijd wordt de dienst uitgemaakt door het economische en het wetenschappelijke deelsysteem. Broch stelde reeds dat wij ertoe neigen om religieuze waardensystemen als irrationeel af te wijzen en alleen de wetenschappelijke vorm van rationaliteit nog te erkennen. Hij waarschuwde daarbij voor ‘een “super-rationaliteit” die (…) ethisch gezien zo mogelijk nog verwerpelijker, nog “kwaadaardiger”, nog “zondiger” is dan het irrationele: (…) de autonoom geworden Rede is radicaal boosaardig’.
In onze tijd zijn er inderdaad voorbeelden te over van ethische problemen die het gevolg zijn van een bijziende wetenschappelijke en technocratische rationaliteit, zeker wanneer deze in dienst staat van het (neoliberale) economische deelsysteem. Onderwijs, zorg en andere sectoren van de samenleving zijn in de greep geraakt van een instrumentele rationaliteit en in een ‘ijzeren kooi’ (Max Weber) van kille efficiëntie terechtgekomen. Bezien door de bril van Brochs analyses is bijvoorbeeld de toeslagenaffaire een logisch gevolg van de verabsolutering van de economische en technisch-wetenschappelijke deelsystemen. Anderzijds tieren nepnieuws en complottheorieën welig. Dit duidt op een totaal gebrek aan respect voor rationaliteit en wetenschap, die ‘ook maar een mening’ zouden zijn. Ook dit verschijnsel kan echter worden gezien als een vorm van slaapwandelen. Het ontbreken van gemeenschappelijke leidende waarden gaat voor sommigen gepaard met een wantrouwen jegens autoriteit en een gemakkelijk toegeven aan de lokroep van valse goden.
Zoals gezegd moet de metafoor van het slaapwandelen niet louter negatief geduid worden. De slaapwandelaar is immers ook op weg om weer wakker te worden in een nieuw bewustzijn. In een belangrijk essay over De slaapwandelaars benadrukt Hannah Arendt dat Brochs romantrilogie gaat om een situatie tussen het ‘niet meer’ en het ‘nog niet’: uit slaap en droom kan weer een nieuw ethos ontstaan. Broch maakt in de roman niet duidelijk in welke richting een dergelijke culturele vernieuwing gezocht zou moeten worden. Hij was geen reactionair en pleitte niet voor een restauratie van het christelijke geloof en een terugkeer naar vroeger. Met de figuur van Pasenow toont hij juist aan dat dit een achterhoedegevecht is. Volgens Broch was de Europese christelijk-humanistische cultuur tot een einde gekomen en moest deze nu zichzelf opnieuw uitvinden. In zijn latere werk richtte Broch zich daartoe op een kosmopolitisch ethisch systeem met internationale mensenrechten als middelpunt.
Broch neemt zo het universeel menselijke als uitgangspunt. Hij is wars van elk politiek fanatisme van linkse, rechtse of populistische snit, en staat kritisch tegenover een al te groot ontzag voor economie en wetenschap. Daarom blijft zijn denken onverminderd actueel. Broch representeert een waardevol deel van de Europese culturele erfenis door nadruk te leggen op universele ethische waarden, (zelf)kritisch en onafhankelijk denken, tolerantie en de rol van kunst en literatuur. Vooral wat dat laatste betreft is De slaapwandelaars hoogst interessant. Door cultuuranalyse te vermengen met verhalende en poëtische elementen, biedt Broch een romaneske cultuurkritiek die behalve op de ratio ook een appel doet op de emoties. Een dergelijke vermenging van fictie en cultuurfilosofie zou wel eens een veel betere manier kunnen zijn om bijvoorbeeld de slaapwandelende ontkenners van de klimaatcrisis wakker te schudden dan droge rapporten. Dit is geheel in overeenstemming met Brochs overtuiging dat de roman een cruciale cultuurkritische en ethische taak heeft.