François de la Rouchefoucauld was weliswaar van adel, maar hij geloofde niet dat mensen tot iets edels in staat zijn. In puntige maximen laat hij zien dat oprechte vriendschap of liefde slechts een illusie is. Confronterend, maar heilzaam.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Gelukkig zijn er illusies. Wie de pech heeft er zelf niet door misleid te worden, smaakt in ieder geval nog het genoegen die van anderen door te prikken, zoals La Rochefoucauld in zijn Maximen met voorbeeldige ijver heeft gedaan: geen menselijke deugd of hij weet haar wel in een kwaad daglicht te stellen. Tegelijkertijd zijn deze zwartgallige aforismen zo scherpzinnig geformuleerd, dat ze lyrisch stemmen; bovendien houden ze de hoop levend dat de mens zo niet tot goedheid, dan toch tot enige wijsheid in staat is.
Was La Rochefoucaulds pessimisme aangeboren, of waren het de tegenslagen die hem zwaar op de hand maakten? Het begin van zijn leven was veelbelovend. Hij behoorde tot de hoogste Franse adel, en had een stamboom die terugging tot mythische tijden: wie kan zeggen dat hij van een heuse fee – Mélusine, die iedere zaterdag in een slang transformeerde – afstamt? Ongelukkigerwijs raakte La Rochefoucauld betrokken in politieke intriges die bekendstaan als de ‘Fronde’, de opstand van de Franse adel en leden van het Parijse parlement tegen de macht van Anna van Oostenrijk (weduwe van Lodewijk XIII en moeder van de minderjarige Lodewijk XIV) en kardinaal Mazarin. De opstand werd neergeslagen, de macht van de adel aan banden gelegd en het vorstelijk absolutisme kreeg vrij spel. François, hertog van La Rochefoucauld, was uit de gratie; zijn kasteel werd verwoest, waardoor hij financieel aan de grond zat. Een nog zwaardere slag was dat hij door een musketkogel in zijn gezicht geraakt werd. Toen hij na een periode van blindheid weer kon zien, bleek dat het grote litteken hem van zijn schoonheid had beroofd.
De gekwelde hertog zocht een veilig heenkomen in de Parijse salon van de markiezin van Sablé, waar hij discussieerde met beroemdheden als Blaise Pascal en Madame de Sévigné. Hier ontwikkelde zich bij wijze van gezelschapsspel observaties puntig te formuleren. Maarten van Buuren, die verantwoordelijk is voor de knappe, heldere vertaling van de door hun beknoptheid lastig om te zetten aforismen, schrijft in zijn nawoord: ‘De maximen, afgeleid van maxima sententia, uiterst beknopte spreuken, moesten aan drie voorwaarden voldoen: kernachtig zijn, algemeen menselijke gedragingen betreffen, en een pointe bevatten die hun spelkarakter (en later hun literaire succes) garandeerden.’ Wat als een gezamenlijk spel begon, werd door La Rochefoucauld in een steeds persoonlijker en serieuzer vorm uitgewerkt. In een tijd waarin wis- en natuurkunde sterk opkwamen, was het zijn streven de wetten van de menselijke natuur te beschrijven als tegenhanger van de wetten der fysica. Die wetten waren, zacht uitgedrukt, niet erg vleiend voor de soort. Toch oogstte de eerste gedrukte versie van de maximen in 1664 naast geschokte reacties ook bijval, want de aanhangers van het jansenisme, een nieuwe, invloedrijke stroming binnen het katholicisme, zagen hun pessimistisch mensbeeld erin bevestigd. Inderdaad was La Rochefoucauld aanvankelijk door het jansenisme beïnvloed, maar door de jaren heen zou hij, schavend aan zijn tekst, de typerende elementen van zonde en verdoemenis verwijderen, en voor de moderne lezer herinnert eigenlijk niets aan het oorspronkelijke christelijke wereldbeeld.
Goedheid? Mededogen? Liefde?
Zoals gezegd laat La Rochefoucauld van de traditionele deugden geen spaan heel. ‘We zouden ons voor onze nobelste daden schamen, als iedereen onze motieven kon zien.’ Goedheid? ‘Een werkelijk goed mens is een zeldzaamheid. De goedheid van de meeste mensen is in feite zwakheid of inschikkelijkheid.’ Mededogen? ‘Voor een milde rechter is rechtvaardigheid weinig meer dan een compliment aan zijn eigen voortreffelijkheid.’ Liefde? ‘Ware liefde is als een geestverschijning: iedereen praat erover, maar bijna niemand heeft haar gezien’ en: ‘Zouden we de liefde beoordelen op haar gevolgen, dan lijkt ze meer op haat dan op vriendschap.’ Van vriendschap moet men zich uiteraard ook geen al te grote voorstellingen maken: ‘De eerste opwelling van vreugde die we ervaren bij het geluk van onze vrienden komt niet voort uit onze goede inborst, of de vriendschap die we voor hen voelen, maar uit de zelfzuchtige verwachting dat het geluk ook ons te beurt zal vallen, of dat wij van hun voorspoed kunnen profiteren.’ Liefde en vriendschap zijn volgens La Rochefoucauld een vorm van ruilhandel, die we onderwerpen aan een kosten-batenanalyse.
Terwijl we de schijn van morele deugden ophouden, is eigenliefde, amour-propre, onze enige drijfveer. Over dit feit spreekt La Rochefoucauld geen waardeoordeel uit, het is zoals het is. Hij beschrijft eigenliefde als iets waar het verstand geen vat op heeft – sterker nog, het verstand neemt het niet eens waar. ‘Eigenliefde is de liefde tot onszelf en tot alle dingen omwille van onszelf (…) De diepten van haar afgronden zijn onpeilbaar, hun duister ondoordringbaar. Daar is ze onvindbaar voor de scherpste blik.’ Met het concept van de eigenliefde loopt La Rochefoucauld vooruit op de wil van Schopenhauer en de onbewuste driften die Freud zou formuleren. Zoals de wil bij Schopenhauer per definitie onbevredigd is, zo kan de eigenliefde ‘het best worden vergeleken met de zee, waarvan de voortdurende golfslag een getrouw beeld geeft van de onstuimige opeenvolging van haar plannen en haar eeuwige rusteloosheid.’
Onze hartstochten zijn verschijningsvormen van de eigenliefde, en derhalve zijn we daaraan slaafs overgeleverd: ‘Mensen denken vaak de leiding te hebben, terwijl ze worden geleid. Terwijl ze met hun verstand streven naar het ene doel, trekt hun hart hen onmerkbaar naar een ander.’ Een van de belangrijkste hartstochten is ijdelheid: ‘Als we onze gebreken al ooit toegeven, dan alleen uit ijdelheid’ en: ‘De praal van begrafenissen komt eerder voort uit ijdelheid van de levenden dan uit eerbied voor de doden.’
Naast onze eigenliefde is er een tweede factor die ons doen en laten stuurt. La Rochefoucauld heeft een scherp oog voor onze onderworpenheid aan het toeval: ‘De grote daden waarop mensen zich beroemen, komen meestal tot stand door toeval, zelden door een grandioos plan’ en: ‘Zowel onze goede als onze slechte eigenschappen zijn onzeker en wisselvallig en vrijwel allemaal afhankelijk van de omstandigheden.’ Maar daar hoort toch een kanttekening bij: ‘Geen toeval zo ongelukkig of de slimmerik doet er zijn voordeel mee, geen toeval zo gelukkig of de domkop snijdt zich ermee in de vingers.’
Menselijke relaties worden, diep verborgen onder de moraal, bepaald door macht. La Rochefoucauld constateert het en maakt zich er verder niet druk over; hij is een realist, geen idealist, net zoals Machiavelli anderhalve eeuw eerder. Zijn hoge geboorte zal hem ongetwijfeld geholpen hebben bij een nuchtere aanvaarding van de feiten. Kijk naar een maxime als: ‘Wie zwak is kan niet oprecht zijn.’ Een observator uit de lagere klassen zou daar waarschijnlijk niet zo snel zijn opgekomen. Geregeld klinkt een aristocratisch zelfbewustzijn in de maximen door; of dacht hij niet aan zichzelf toen hij schreef: ‘Alleen grote mannen hebben recht op grote tekortkomingen’? Elders schrijft hij: ‘Een hoge dunk hebben van zichzelf kan geen kwaad, ervan blijk geven aan anderen is bespottelijk.’ Nietzsche zou hem later bewonderen, omdat de Fransman de moraal ontsluierde, maar toch vond hij vond dat deze eigenlijk niet ver genoeg was gegaan: de wil tot macht wordt in de maximen neutraal vastgesteld en niet, zoals Nietzsche graag had gezien, luid toegejuicht.
La Rochefoucauld heeft geen hoge pet op van het menselijk intellect. Om te beginnen legt dat het natuurlijk af tegen de eigenliefde: ‘Het verstand wordt altijd om de tuin geleid door het gevoel.’ Verder is ons kenvermogen in het algemeen beperkt: ‘Om iets goed te kennen, moeten we de details kennen, maar omdat er bijna oneindig veel van zijn, blijft onze kennis altijd oppervlakkig en gebrekkig.’ Met de jaren wordt dat er trouwens niet beter op: ‘Dwaasheid begeleidt ons in elke levensfase. Wat we voor wijsheid aanzien, is in feite de dwaasheid die bij iemands leeftijd en positie past.’ Het diepe inzicht waarvan de maximen getuigen, lijkt de opvatting dat het intellect beperkt is te weerspreken, maar ter verdediging van La Rochefoucaulds stelling kun je zeggen dat zijn scherpzinnigheid hem in de praktijk weinig heeft opgeleverd. Zijn militaire, politieke en amoureuze escapades waren ongelukkig, wat mogelijk niet uitsluitend aan toeval te wijten was, maar ook vragen oproept over zijn competenties. Zijn desillusie was groot toen hij zijn maximen schreef, maar niet volkomen; wie volstrekt ontgoocheld is doet immers geen moeite zo intelligent te formuleren. Zijn spreuken zijn vrijwel nooit tegeltjeswijsheden; ze ontlenen hun tijdloze kracht aan iets raadselachtigs in de verwoording. Vaak zijn ze op het eerste oog eenvoudig, maar bij nader inzien moeilijk te begrijpen. Sommige maximen zijn ook in onze tijd regelrecht confronterend: ‘De mening die onze vijanden over ons hebben staat dichter bij de waarheid dan de mening die wij over onszelf hebben.’ Het heilzame effect van de bundel in zijn geheel is dat men zichzelf na lezing wat minder hoog aanslaat. Deze maxime mag exemplarisch heten: ‘Als iemands belachelijke kant nooit aan het licht is gekomen, is er niet goed naar gezocht.’
Maximen. Bespiegelingen over menselijk gedrag, door François de la Rochefoucauld. Vertaald door Maarten van Buuren. Historische Uitgeverij, 127 blz., € 25,-