Home De gehandicapte Jollien: ‘Ik zal de kracht hebben’

De gehandicapte Jollien: ‘Ik zal de kracht hebben’

Door Bart Brandsma op 31 maart 2008

03-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

Alexandre Jollien – te gast op de Nacht van de Filosofie – is sinds zijn geboorte gehandicapt. Een gesprek in zijn huis in Zwitserland. ‘Ik ken het fragiele van het bestaan als geen ander. Toch moet ik me in mijn volle bewustzijn van die fragiliteit overgeven aan het geluk.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.


Alexandre Jollien (1975) draagt een afschuwelijk lot. Op enig moment vóór zijn geboorte wikkelt zijn navelstreng zich om zijn nek, waardoor hij gehandicapt ter wereld komt. Zijn motoriek is ernstig gestoord, evenals zijn spraak; hij is spastisch. En elke dag heeft hij pijn, veel pijn in zijn hoofd en zijn nek. Op sommige dagen is de pijn wat minder. Het is een lijden dat geen einde kent. Zijn jeugd heeft hij noodgedwongen doorgebracht in gespecialiseerde klinieken, temidden van ‘soortgenoten’, waarbij hem de best mogelijke behandelingen zijn geboden. Jarenlang kondigde zich elke zondagavond voor het gezin Jollien het vertrek aan van de jonge Alexandre, wanneer het busje de hoek om kwam zeilen om hem te halen voor opnieuw een week internaat. Daar leerde hij vechten met de fysieke gevolgen van zijn handicap. Het is deze levensloop, van een jongen die zich ontpopt als een vechter die dagelijks de strijd met zijn gemankeerde lichaam aangaat, die zijn latere blik op het leven bepaalt.

Dan, op zijn zestiende, ontdekt hij de filosofie. Vlakbij het internaat woont een aalmoezenier, een oude man die lichamelijk versleten is, maar Alexandre op zeer levenslustige duidelijk maakt dat niet alleen het lichaam, maar ook de geest wat aandacht kan gebruiken. Alexandre valt voor de charmes van deze filosofielessen, en zo gebeurt het dat de twee avond aan avond bij wat lamplicht praten, argumenten uitwisselen en discussiëren. ‘Ik begon mijn wapens te kiezen, maar nu voor een intellectuele strijd. Daar in het holst van de nacht, leerde ik voor het eerst te bestaan. Ik was mateloos door mijn lichaam in beslag genomen geweest.’ In zijn tweede boek Le métier d’homme, beschrijft Jollien hoe zijn meester hem inspireerde: ‘Die priester heeft in zijn levensavond zijn erfenis aan mij nagelaten. […] De man met zijn gele tanden, die wel gauw dood moest gaan, rookte zijn pijp, terwijl de zieke maar aan het woord was, over het internaat, over zijn kameraden. In die uren werkte hij heel gewetensvol aan de geboorte van een project, waar ik nog niets over wist. Het project dat mijn levenskwestie ging worden, het bouwwerk van de geest, het beloofde land.’

Jaren later studeert Jollien af in de wijsbegeerte (Fribourg, Zwitserland) op ‘Boëthius en de therapie van de ziel’, en gaat een jaar in Dublin colleges volgen. Inmiddels liggen er drie filosofische werken van hem in de Franse boekhandels, die met tienduizenden over de toonbank gaan. Een Spaanse, Italiaanse en Japanse vertaling zijn inmiddels gerealiseerd en een Nederlandstalige versie van zijn laatste boek Een filosofie van de blijdschap komt begin april uit.

Het verhaal is daarmee nog niet geschetst. Jollien trouwt en krijgt twee kinderen, Victorine en Augustin. Nu is het tijd om gelukkig te zijn. De moeilijkheden zijn overwonnen. Maar het lukt hem niet. ‘Ik heb altijd gevochten om een doel te bereiken. Ik heb me steeds gericht op een punt dat mijn verbeelding me ingaf. Nu moest ik gelukkig zijn. Maar hoe doe je dat? Ik heb daarvoor opnieuw naar de filosofie gegrepen. Filosofie is in staat om illusies te ontmaskeren. Ik was op zoek naar geluk, en dacht dat als het niet meer aan de horizon zou liggen en ik er zou zijn, dat ik alleen nog maar te maken zou hebben met zorgeloze en zonovergoten dagen. Maar wat moest ik nu de obstakels uit de weg waren geruimd?’
 

Bergtoppen

Jollien ontvangt me in zijn werkhok, aan het meer van Genève, in de mondaine plaats Vevay. Een elektrisch kacheltje heeft de boel een beetje voorverwarmd. Het is winterkoud, de bergtoppen zijn met sneeuw beladen. Met het vorderen van ons gesprek worden zijn abrupte bewegingen vertrouwder en kan ik hem steeds beter verstaan: ‘Geluk is een statisch idee dat ons ontsnapt in het hier en nu. Bij de geboorte van mijn eerste kind is er bijvoorbeeld meteen de angst om haar te verliezen. Wie alles heeft, kan alles verliezen en is zijn geluk daarmee kwijt. Daarop een antwoord vinden, dat is mijn uitdaging.’ De werktitel van het boek, vertelt Jollien, was ‘handleiding voor een na-oorlogse periode’. Jollien is voor zijn gevoel in vredestijd aangekomen – hij hoeft niet meer te vechten –, maar het leven in vredestijd krijgt hij maar moeizaam onder de knie.
 
Jollien schrijft in Filosofie van de blijdschap brieven aan filosofen. Aan Boëthius, die hem heeft verlost van het idee dat hij met zijn verleden zou moeten afrekenen. Aan Epicurus, die hem leert om in plaats van voortdurend te zoeken naar het genot, je er beter aan doet je er voor open te stellen. Zo kun je het genoegen van het bestaan, ‘het aangename leven’ ontdekken. Aan Schopenhauer, die hij citeert: ‘Groot lijden legt de kleine problemen het zwijgen op, en omgekeerd; bij volstrekte afwezigheid van groot lijden kunnen de kleinste teleurstellingen ons kwellen en bedroefd maken.’ Erasmus, Rabelais, Nietzsche, ze komen allemaal langs in de aanhef van zijn brieven.

Het zijn twee Nederlandse filosofen die Jollien diep hebben geraakt. Spinoza en Etty Hillesum. Als hij van alle besproken en gelezen filosofen er een mag meenemen, dan weigert hij uiteindelijk te kiezen tussen Spinoza en Etty Hillesum. Hillesum heeft hij nodig voor de dagen dat de pijn hem in de greep heeft. Spinoza is de belangrijkste voor de dagen waarop het lijden wat minder is. Waarom?

Jollien: ‘Onze menselijke verbeelding is erop ingesteld te vergelijken en volmaaktheid te zoeken. En daar kom ik bij mijn grootste houvast in het leven, bij Spinoza, de man die het bewijs levert dat nu juist de werkelijkheid volmaakt is. Alleen door te vergelijken wordt de blinde gecreëerd. Dat intrigeert me. Normaliteit en abnormaliteit bestaan, omdat we dingen van dezelfde soort en hetzelfde geslacht vergelijken. Als je dingen ziet waaraan in onze ogen iets ontbreekt, dan is dat een imperfectie. Onze geest ziet ze als onvolmaakt, omdat zij een eigenschap missen of omdat de natuur zich heeft vergist. Met die inzichten kon ik het verdriet om mijn anders-zijn in een nieuw licht zien.’ Uit Jolliens boek: ‘Ik voel nauwelijks een gemis als ik een mees door de lucht zie fladderen. Ik heb geen vleugels en ik mis ze niet. Maar stel je voor dat mannen, vrouwen, en alle wezens om me heen konden vliegen…’

Jollien: ‘Spinoza legt zijn vinger op de zere plek. In één enkele bladzijde verduidelijkt hij de worstelingen van een heel leven.’ Het had tot gevolg dat ‘de grappige meneer op zijn driewieler’, de Ethica van Spinoza opende, om het verzet tegen abnormaliteit op te kunnen geven. ‘Opgewekt heb ik zijn axioma’s en stellingen gelezen, op zoek naar een beetje vrijheid.’ In het universum van Spinoza hangt goed en kwaad af van de menselijke blik. Een rotte appel is slecht voor wie hem op wil eten, maar op zichzelf is hij niet slecht. Het universum is in zichzelf volmaakt. Jollien: ‘Exit dus, de vrije wil, waarmee ik de wereld wil beheersen. Ik denk niet meer dat ik alles in mijn macht moet hebben. Mijn besluiten worden bepaald door tal van factoren die ik niet ken. Toch leidt dat niet tot fatalisme. Mensen die Spinoza als determinist zien, hebben hem half gelezen. Ik zie dat juist in die bepaaldheid de vrijheid opdoemt. Ik wil instemmen met het universum. Spinoza geeft je de kracht om de werkelijkheid niet langer tekort te doen uit naam van allerlei denkbeelden, uit naam van een denkbeeldige werkelijkheid. Het is een kolossale onderneming om met de filosofie een betere werkelijkheid te willen ontwerpen. Ik ben daar geestdriftig aan begonnen, en tegelijkertijd is het als levensstijl niet vol te houden. Je wordt er doodmoe van.’

Na de onrust zoekt Jollien naar de essentie van zijn verlangens. ‘Voldoen aan een verlangen heb ik altijd opgevat als een gemis opheffen, als bij het dichten van een gat. Terwijl de mens in essentie een verlangen kent dat niet vervulbaar is. Spinoza leert dat verlangen niet per se uit een gemis voortkomt.’ Wie Spinoza serieus neemt, onderzoekt zijn verlangens, en ontdekt zijn afhankelijkheden. Niet om die vervolgens als een echte held uit de weg te ruimen. Nee, door die te erkennen, en te kiezen aan welke verlangens je je wilt verbinden, wordt je vrij.

‘Langzamerhand ontdek ik vermogens die me dichter brengen bij de blijdschap.’ Blijdschap is volgens Jollien de haalbare vervanger van het onmogelijke denkbeeld geluk.
 

Innerlijke strijd

Jollien levert een prestatie van formaat. Zijn introspectie wordt nergens pathetisch, zwaarmoedig of gekunsteld. Hij heeft dan ook zelf een grote hekel aan al wat riekt naar het genre persoonlijke ontwikkeling. ‘Er wordt zoveel gepsychologiseerd. Hoe komen mensen er toch bij dat je met een paar lessen kunt leren leven? Hoe komen we er bij dat een paar schema’s of een stappenplan kunnen voldoen om tot bloei te komen? De laatste zinnen komen uit de afsluitende brief die hij schrijft aan zijn meest geliefde denker, al zal ze in het Nederlandstalige filosofiegebied niet snel als filosofe worden geafficheerd: Etty Hillesum.

Waar Spinoza zijn filosofie over het leven schrijft, daar schrijft Hillesum filosofie met haar leven. Jollien aan Hillesum: ‘Jij hebt mijn driedubbele heilige beeld uitgewist van de pure, onfeilbare wijsgeer. Nooit verval jij tot de leugen, nooit ontken jij de innerlijke strijd. Ik bewonder je oprechtheid wanneer je in alle eenvoud toegeeft dat je moeite hebt je spiritualiteit te verenigen met je onderlichaam. Ja, we moeten leven met de spoken die in het diepste van ons wezen leven, we moeten de vele personages accepteren die binnen in ons schreeuwen.[…] Wanneer ik in mijn ongeduld een einde wil maken aan de dagelijkse zorgen, kijk ik naar jou; de ene dag ben je bevrijd van de angst voor de dood. De volgende dag heb je een sombere bui en zit je weer in de put. Zo gaat het leven. We denken dat we op de top zijn aangekomen, verheugen ons op het mooie uitzicht, en daar donderen we alweer naar beneden. Waarom willen we ons opsluiten in een bepaalde toestand?’

Jollien: ‘Hillesum, die na Westerbork de dood vond in Auschwitz, maakt duidelijk wat het is in het hier en nu te leven. Blijdschap is er, soms, en kan zo weer weg zijn. Dat is de menselijke conditie. Maar is dat een probleem? Iets waar geen oplossing voor is, hoeft nog geen probleem te zijn.’ Het ontbreekt je aan vaste grond onder de voeten, maar dat is dan ook alles. Jollien: ‘Ik klamp me vast aan illusies. Wil alles beheersen. Maar omdat ik steeds maar op zoek ben naar precies dat geluk dat ik wil, geluk op maat, maak ik het leven armer.’ Hillesum heeft in Westerbork geleefd naar een zegswijze, die voor Jollien de zin is waar zijn filosofie van de blijdschap om draait. J’aurai la force, ik zal de kracht hebben. ‘Wat het leven ook brengt, ik zal de kracht hebben, en maak me nu geen zorgen. Van de blijdschap die ik vandaag ervaar, kan ik geen voorraadje aanleggen. Ik ken het fragiele van het bestaan als geen ander. Toch moet ik me nu in mijn volle bewustzijn van die fragiliteit overgeven aan het geluk nu, mijn blijdschap. Vivre la fragilité – in de wetenschap dat ik het geluk niet kan reserveren, om er morgen of overmorgen wat van te gebruiken. Die kracht heeft een mens niet, maar het is wel mogelijk een levenshouding te hebben van vertrouwen. “Ik zal de kracht hebben”, wat het leven ook brengt. Al is het ene leven natuurlijk wel makkelijker, dan het andere, dat durf ik toch wel te zeggen.’

Bart Brandsma