Home De estafette: Nostalgie naar de feiten
Vrijheid

De estafette: Nostalgie naar de feiten

Door Kasper Bockweg op 20 juni 2017

Cover van 02-2017
02-2017 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

In deze rubriek vertelt een filosoof wat hij of zij het belangrijkste filosofische probleem van dit moment vindt en geeft daarna het stokje door. Patricia de Vries > Kasper Bockweg > Jacques Bos.

De verkiezing van de vermaledijde president van de Verenigde Staten en het post-truth tijdperk dat hiermee ingeluid lijkt te zijn, heeft zijn effect op de filosofie niet gemist. Het postmodernisme, de al even vermaledijde filosofische stroming, wordt door een aantal (conservatieve) commentatoren verantwoordelijk gesteld voor de creatie van het culturele klimaat dat de opkomst van iemand als Trump mogelijk heeft gemaakt. Want is het postmodernisme niet de filosofische inspiratiebron voor een door de media gepopulariseerde achterdocht jegens wetenschap en feiten? Bevordert het constante gehamer op het historisch-contingente en vaak gekleurde karakter van feiten op filosofiefaculteiten niet een soort vrijblijvende, nonchalante omgang met de waarheid? En moet de filosofie niet juist proberen de feiten een zeker gezag terug te geven, of zich zelfs van het postmodernisme te distantiëren?

Ten grondslag aan het stellen van deze vragen ligt wat je een nostalgische houding ten opzichte van feiten zou kunnen noemen. Ze is nostalgisch omdat ze terugverlangt naar onschuldiger tijden, toen feiten nog min of meer de onbetwiste bouwstenen van de werkelijkheid waren. Het is natuurlijk de vraag of zo’n tijd ooit heeft bestaan, maar nog meer of een eventuele terugkeer daartoe mogelijk (of wenselijk) is. Postmoderniteit is eerder een toestand dan een Weltanschaaung. Deze toestand doet denken aan het wrange lot van de hoofdfiguur uit Fjodor Dostojevski’s verhaal Witte nachten. De held van dit verhaal is een fantast die zijn hele leven eenzaam, alleen en dagdromend heeft doorgebracht. Tot hij op een van zijn avondwandelingen Natsenka ontmoet: hij wordt smoorverliefd op haar, en zij – in de veronderstelling dat haar eigenlijke minnaar haar verlaten heeft – besluit hem een kans te geven. De twee beleven een aantal gelukzalige avonden tot haar eigenlijke minnaar terugkeert. Hierop eindigt de fantast weer alleen, maar niet in dezelfde positie als voor hun ontmoeting: de fantast heeft nu een moment geleefd, echt geleefd. Maar daardoor is zijn leven van voorheen voorgoed verstierd: het fantaseren en dagdromen hebben naast de echte ervaring van liefde onherroepelijk hun glans verloren. Het lot van Dostojevski’s dromer is ambivalent: hij haat Natsenka omdat zij zijn oude leven onmogelijk heeft gemaakt maar is haar tegelijkertijd dankbaar om de ervaring die zij hem heeft gegeven.

Een vergelijkbaar gevoel lijkt te bestaan tegenover het postmodernisme. Wat we hebben gewonnen aan inzicht in de veranderlijkheid en de totstandkoming van kennisvormen zoals het feit, gaat gepaard met een verlies van het geloof in de vastheid ervan. Daarmee doet het gewonnen inzicht afbreuk aan de zeggingskracht en bruikbaarheid van de ordeningsprincipes waarop wij onze kennis baseren. Onze modus vivendi, net als die van Dostojevski’s dromer, is in zo’n mate aangetast dat er geen terugkeer meer mogelijk is. De dogmatische sluier waardoor we de feiten konden beschouwen als onbetwiste bouwstenen van de werkelijkheid is opgetrokken. Bij ieder beroep op ‘de feiten’ dreigt het frustrerende bewustzijn van hun altijd willekeurige oorsprong, hun fundamenteel antropomorfe, grof generaliserende karakter en de betrekkelijkheid die daaruit lijkt te volgen.

De nostalgicus lijdt hieronder. Hij verlangt ernaar die relativiteit aan het zicht te kunnen onttrekken om een bullshitter als Trump van repliek te dienen. Feiten zouden iets onbetwistbaars benoemen, maar daarmee vraagt hij te veel van de feiten: er is namelijk een heleboel dat niet tot feiten is terug te brengen. Neem een roman als Dostojevski’s De Broers Karamazov. De feiten zijn simpel: een vader wordt vermoord door een van zijn vier zoons. Hiermee raken we echter niet aan het innerlijk leven van de karakters, noch aan de koortsachtige verteltrant en zelfs niet aan de suspense. Dat geldt wellicht nog meer bij een gedicht, een muziekstuk of een schilderij. Maar ook in andere domeinen dan de kunst komen we met feiten niet ver, zoals bijvoorbeeld in de politiek (is het belang van inkomensverdeling uit te drukken in feiten?) of de filosofie (is reflectie op de grenzen van het concept feit uit te drukken in feiten?).

We kunnen de realiteit dus niet reduceren tot de feiten. Deze praktijk, deze laag van de werkelijkheid, ligt niet ten grondslag aan andere lagen. De nostalgicus die van dit inzicht af wil om de actualiteit het hoofd te kunnen bieden, heeft in de filosofie weinig te zoeken. Het gevoel van crisis waaraan hij appelleert staat haaks op de activiteit van het filosoferen. Waar het nostalgische reductionisme wil simplificeren, compliceert de filosofie juist. Met die complicatie biedt de filosofie ons misschien niet direct de juiste antwoorden op een crisis, maar helpt ze ons wel door de tijd met behoud van een goede trouw jegens de complexiteit van een chaotische realiteit. Het is een onvoorwaardelijk soort waarachtigheid dat de postmoderne complexiteit aan het licht heeft gebracht, en het is precies hetzelfde soort waarachtigheid waaraan we nu behoefte hebben in de politiek – en niet minder in de filosofie.