Home De estafette: Ethische zelfhulp

De estafette: Ethische zelfhulp

Door Ties van de Werff op 05 juni 2018

Cover van 02-2018
02-2018 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

In deze rubriek vertelt een filosoof wat hij of zij het belangrijkste filosofische probleem van dit moment vindt en geeft daarna het stokje door.

Hoe goed te leven? Voor het beantwoorden van deze tijdloze ethische vraag laten we ons regel­matig leiden door technologie en wetenschap. Om een antwoord te vinden op vragen over wat een goede werkne­mer is in tijden van stress, hoe je kinderen goed op te voeden of hoe we gelukkig oud kunnen worden, schakelen we vaak de hulp in van de nieuwste wetenschappelijke inzichten, die we vinden in zelfhulpliteratuur.

In het genre van zelfhulp zijn vooral de neu­rowetenschappen goed vertegenwoordigd. Boe­ken als ‘Ontketen je brein’, ‘Je brein de baas’, en ‘Uw brein als medicijn’ roepen ons op om onze hersenen te trainen om succesvol, gezond en gelukkig te worden. In tegenstelling tot zo’n twintig jaar geleden worden onze hersenen tegenwoordig gezien als plastisch of maakbaar.

Dat feiten over het brein zo’n belangrijke rol krijgen toebedeeld, is niet vanzelfspre­kend. Wetenschappelijke feiten spreken niet voor zich: ze moeten relevant en betekenisvol gemaakt worden. Dat doen wetenschappers en wetenschapsjournalisten door hun kennis te vertalen naar verschillende maatschappelijke praktijken voor verschillend publiek. In dat vertaalproces – in de academische wereld ook wel ‘valorisatie’ genoemd – komt er behoor­lijk wat ethiek aan te pas. Normen en waarden worden aan wetenschappelijke kennis toege­kend of kennis wordt op een specifieke manier geëvalueerd. Dat waardevol maken van weten­schappelijke feiten is vaak minder eenduidig dan wordt voorgesteld.

Neem het puberbrein. Sommige pedagogen vrezen dat kennis over het plastische puber­brein ouders met lege handen achterlaat. Maar kennis over het puberbrein wordt door pedagogen en familiecoaches juist gebruikt om ouders aan te sporen hun opvoedingstactieken te veranderen.

Ouders wordt geadviseerd om te functione­ren als externe prefrontale cortex, een hersenge­bied, aangezien deze cortex bij hun kroost nog niet volgroeid zou zijn. Een onbalans tussen ratio en emotie zou verklaren waarom pubers impulsief, emotioneel en verslavingsgevoelig zijn. Sommige pedagogen evalueren het puber­brein daarom als kwetsbaar. Ouders worden dan aangespoord om het brein van hun pubers te beschermen, strikte grenzen te stellen en hun verwachtingen bij te stellen. Goed opvoeden is dan een kwestie van meer controle uitoefenen.

Maar pedagogen waarderen dat plastische puberbrein niet alleen als kwetsbaar, maar ook als uniek of vitaal. Aan het puberbrein worden dan waarden toegedicht die wij als volwassenen door de jaren heen zouden zijn kwijtgeraakt: waarden als creativiteit, flexibiliteit, oprecht­heid en idealisme. Zij sporen ouders aan om hun pubers juist wat meer vrij te laten, om ze zelf ervaringen op te laten doen. In plaats van lage verwachtingen omdat het puberbrein ‘nog niet af’ zou zijn, wordt ouders geadviseerd hun pubers uit te dagen omdat ze juist nu nog veel kunnen leren. Goed opvoeden betekent hier het stimuleren van zelfontplooiing door los te laten.
Zulke verschillende (en soms conflicterende) waarderingen van neurokennis in de praktijk zien we ook bij het oudere brein. Om cognitieve achteruitgang te voorkomen adviseren geron­tologen (wetenschappers gespecialiseerd in het ‘ouder worden’) ouderen in zelfhulpboeken om veel te bewegen, breinspelletjes te spelen en sociaal actief te blijven. Andere gerontologen waarschuwen juist dat vergeetachtigheid niet overdreven moet worden. Sommige auteurs eva­lueren de cognitieve traagheid van ouderen als een teken van een aanstormende dementie, als een ziekte die bestreden moet worden. Andere auteurs waarderen die cognitieve traagheid juist als een kenmerk van een wijs brein. Goed oud worden valt dan uiteen in ofwel jong proberen te blijven, ofwel het koesteren van de positieve aspecten van deze levensfase.

Op het eerste gezicht lijken zulke adviezen in zelfhulpboeken voor ethici niet zo interes­sant. De idealen van goed opvoeden en goed ouder worden zijn niet revolutionair. Opvoed­adviezen in de afgelopen eeuw gaan bijna altijd over de paradox van disciplinering en het geven van vrijheid. De visie op ouderdom als ziekte, die tegelijk met de deugd van wijs­heid komt, kunnen we al terugvinden bij de Romeinse filosoof Cicero. Het is dan ook niet vanwege de wetenschappelijke onderbouwing van bestaande denkbeelden dat zelfhulpliteratuur zo relevant is. In zelfhulpliteratuur kun­nen we goed zien op welke ver­schillende, soms tegenstrijdige manieren wetenschappelijke kennis daadwerkelijk waardevol gemaakt wordt voor ons dagelijkse leven. Publieke en ethische debatten over de maatschappelijke invloed van wetenschap en technologie gaan vaak over grootse en meeslepende technologieën, zoals kunstmatige intelligentie of de blockchain-eco­nomie. De vraag welke waarde wetenschap en technologie krijgen in het vormgeven van ons leven van alledag komt minder vaak aan bod.

Daar is dan ook een taak weggelegd voor filosofen en ethici. Het expliciet maken van de manieren waarop wetenschappers en vertalers van die wetenschap zich engageren met waar­den kan helpen om gevoeliger te worden voor de mogelijke praktische effecten van weten­schappelijk onderzoek. Daarnaast laat het zien waar we onze kritiek op zouden moeten richten. Niet op het laatdunkend afkeuren van het waarheidsgehalte van populairwetenschap­pelijke claims. Maar op het verborgen, ethische werk dat nodig is om zulke kennis waardevol te laten zijn. En daarmee op onze bereidheid om bepaalde visies op het goede leven te accepte­ren ten koste van andere.