Home ‘De dingen hebben het makkelijk. Die zijn zoals ze zijn’

‘De dingen hebben het makkelijk. Die zijn zoals ze zijn’

Door Erno Eskens en Jeroen van Putten op 14 november 2012

05-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Het existentialisme was de populairste filosofi­sche stroming van de twintigste eeuw. Jean-Paul Sartre voerde de bewe­ging aan. Een terugblik met Ger Groot, die bij Sartres begrafenis was en die on­langs de­len van diens hoofdwerk ver­taal­de.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het beeld dat wij van die tijd hebben wordt gedomineerd door zwarte coltruien, Gauloise-siga­retten en jazz. De filosofie die daarbij hoorde was het exis­tentia­lis­me. ‘Je kent de verhalen wel over Nederlandse kun­ste­naars en schrij­vers die naar Parijs gingen om daar een nieuw be­staan te ontdekken dat uit het keurslijf brak’, aldus Ger Groot, docent wijsgerige antropo­logie aan de Erasmus Universi­teit Rotterdam en auteur van onder meer De uitgelezen Sartre. ‘De plaats waar dat gebeurde was de Parijse wijk Saint-Ger­main-des-Prés. De exis­tentialis­ten bevolkten er ’s nachts de cafés en dan met name de kelders van die cafés. Men ging letterlijk under­ground. Vanwege hun nachte­lijke activi­tei­ten in de kelder werden de existentia­listen ook “les rats”, de ratten genoemd.’

Hoewel Jean-Paul Sartre zelf nooit een zwarte coltrui aan­trok – hij droeg tot ver in de jaren zestig een slobberpak met stropdas – was hij onmis­kenbaar de voorman van de Franse exis­tentia­lis­ten. Hij hield van duidelijk stel­ling­namen: de mens is het pro­duct van zijn eigen keuzes. De mens is niet iets, maar maakt zichzelf continu. De mens is geen ding met een vaste kern of een essentie, maar een project. Sartre vatte dit samen in de kreet: ‘Exis­tentie gaat vooraf aan essen­tie.’

Smoesjes

Groot: ‘Volgens Sartre is er geen kern of essen­tie die je in jezelf draagt en waar­aan je moet beantwoorden. Een mens heeft altijd een keuze. Dat is wat Sartre ‘existeren’ noemt. Een ding is daarente­gen wel aan zijn essentie gebonden. Bloem­kool heeft geen enkele andere keuze dan bloemkool te zijn.’

Het grootste gevaar dat ons als mens bedreigt, is dat wij onszelf als ding gaan ervaren en vergeten dat we de vrijheid hebben om anders te zijn. Als je even niet oplet, denk je dat je sa­menvalt met een baan, met een vastgeroeste denkwijze of met het leven­tje zoals je dat toevallig leidt. Voor je het weet, heb je je eigen leven dan gereduceerd tot een essentie. ‘Het ergste is als je daarin berust met de opmerking “Ik ben nu eenmaal zo-en-zo en ik kan niet anders zijn dan wat ik ben.” Wat je dan eigenlijk zegt is: “Ik ben alsof ik een bloemkool was.” Wie zulke smoesjes gebruikt, is volgens Sartre te kwader trouw. Hij verzaakt de opdracht die hij als mens heeft: vrij te zijn. Dan doet hij alsof hij een ding is, om zo onder de ver­antwoordelijkheid die zijn keuzen met zich mee­bren­gen uit te komen.’

‘”Vrij­heid” is het belang­rijkste woord in de filosofie van Sartre,’ zegt Groot. ‘Tegen jezelf of tegen een ander kun je nooit zeggen: “Jij bent dat en dat en dus heb je te zijn wat je bent.” Je bestem­ming en je bestaans­wijze zijn niet vooraf gegeven. Zij zijn altijd het resultaat van een keuze, van iets wat uit jezelf komt, en die keuze kan steeds opnieuw worden hernomen. De tweede conse­quentie is dat een keuze altijd jouw keuze is. Je kunt daarom altijd ver­antwoordelijk gehouden worden voor wat je gekozen hebt en wat je daardoor gewor­den bent.’

Jean-Paul Sartre en zijn ideeën kwamen voor veel jonge mensen in de periode na de Tweede Wereldoorlog als geroepen. Groot: ‘De oorlog betekende een morele kaalslag. Het menselijk bestaan moest vanaf de grond opnieuw worden doordacht en opgebouwd. Het existentialisme sloot naadloos aan bij deze ervaring. Men kon niet terug naar de voor­oorlogse maat­schap­pij, waarin niemand kon ontsnappen aan zijn klasse, bestem­ming of sekse. Men wilde niet meer samenvallen met een vermeende essentie.’

Dat bleek in 1945, toen Sartre een voordracht hield die werd uitgegeven onder de titel Exis­tentia­lisme is huma­nis­me. ‘Die lezing vond plaats in een klein zaaltje dat zo overvol was dat ieder­een onder de voet werd gelopen. Sartre kon zelf de zaal nauwelijks in; het duurde een half uur voordat hij, min of meer wandelend over de hoofden van de toehoorders, het podium had bereikt.’

Hij sprak over vrijheid en over de grote vijand daarvan: ‘de bourgeoisie’ – in de terminologie van Sartre: ‘de hufters’ –  die met hun gevestigde orde alle verandering tegenhield en de mens vastpinden op wat hij binnen die orde was, en altijd blijven zou. Daarmee werd niet alleen de vrijheid ontkend, maar ook het feit dat ieder mens volledig voor zijn eigen bestaan verantwoordelijk is.’

Walging

Niet alleen de bourgeoisie moest het ontgelden, ook God kreeg er flink van langs. Voor Sartre was het van­zelfspre­kend dat God niet kon bestaan. Want als God bestaat en de mens geschapen heeft, dan heeft de mens een wezen en een vooraf (door God) bedachte bestemming – net zoals een door de mens gemaakt voorwerp een wezen en een doel heeft, conform de intenties van de mens die het vervaardigd heeft. ‘Een mes is om mee te snijden. Dat heeft niet dat mes bepaald, maar degene die het gemaakt heeft en het lemmet heeft gewet. Het mes is dus van buitenaf bepaald. Maar de menselijke existentie eist dat de mens zijn eigen doel ontwerpt. Zou hij het schepsel van God zijn, dan zou hij door Hem, en niet door zichzelf zijn bepaald. Dus als God bestaat, kan – aldus Sartre – de vrije mens niet bestaan.’

De afwezigheid van God is een voorwaarde voor de vrijheid, maar dat maakt het leven er niet eenvoudiger op. Groot: ‘Het leven heeft geen vooraf gegeven zin of betekenis. Uiter­aard niet, want als het leven zin heeft, dan is het van te voren al uitgestip­peld. Dan ligt al vast wat we moeten doen om gelukkig te zijn. Dat is de oude religieuze droom, dat God het leven voor ons heeft geschapen als een test die we moeten afleggen om uiteindelijk in het hiernamaals gelukkig te worden. Vandaar dat het existentialisme een rigoureus atheïstische filosofie is, waarin de mens zich in het bestaan geworpen ziet als een opgave die geen vooraf gegeven uit­komst heeft.’

Dat die opgave voor veel mensen te zwaar is, heeft Sartre duidelijk gezien. ‘In Het zijn en het niet beschrijft hij onze vlucht voor de vrijheid, en onze heimelijke angst onze verantwoordelijkheid te ontlopen door de solide, simpelweg “gegeven” bestaanswijze van de dingen aan te nemen. We houden niet van de onzekerheid waarin we ons eigen bestaan moeten ontwerpen. De dingen hebben het makkelijk: die zijn zoals ze zijn, en daarom zijn ze zich ook niet van zichzelf bewust. Want bewustzijn veronderstelt altijd een zekere afstandname van jezelf, en daardoor is niets meer vanzelfsprekend. Zodra er bewustzijn in het spel komt – en dat wil voor Sartre zeggen: zodra we spreken over menselijke existentie – spreken we dus ook over niet-vanzelfsprekendheid en vrijheidsbesef. Dat gevoel is overweldigend. We voelen we ons reddeloos verloren in de onbe­paaldheid waarin we ons bevinden. De erva­ring dat het bestaan eigenlijk geen grond en geen ­recht­vaardiging heeft, dat het “te veel” is, roept schrik en afkeer of – zoals Sartre zegt – “walging” op.’

De enige manier om deze walging te boven te komen, is de keuze voor het bestaan: jouw onvervreemdbaar eigen manier van bestaan, waarin je jezelf vormt en de wereld in een perspectief plaats.

Op die manier geef je invulling aan je bestaan als een project: als iets wat nog niet af is en waaraan ge­werkt moet worden. Maar daarbij doet zich in het denken van Sartre wel een probleem voor. Want als een authentieke mens vrijheid is, dan is ook de mens die ik tegenkom vrijheid, een totale vrijheid die haar keuze voor de wereld maakt. Maar ik bevind mij wel in die wereld van die ander, waarvan ik de betekenis niet ken en al evenmin weet welke rol mij daarin door de ander is toegedacht. Wanneer ik een ander mens ontmoet, raak ik dus altijd iets van mijzelf kwijt, aldus Sartre. In zijn blik ben ik iets, maar ik weet niet wat. Dat ‘iets-zijn’ geeft me dus, in de ogen van de ander, de bestaanswijze van een ding: ik ben van buiten af bepaald tot iets dat ik wel degelijk ben, maar waar ik geen greep op heb.

Groot: ‘In de blik van een ander persoon ben je altijd een object. Je verschijnt als een iets, als buspassa­gier, groente­man of manager. In de ogen van de ander ben je eigen­lijk een soort bloem­kool, want die blik pint je vast op een wezen. Daardoor word je radicaal in je vrij­heid be­perkt.’ In het toneelstuk Huis Clos (Achter geslo­ten deuren) vat Sartre dat gevoel samen in de beroemde zin: ‘L’En­fer, c’est les aut­res‘: de hel, dat zijn de anderen.’

Er is maar één manier om aan de hel van de fixerende blik van de ander te ontkomen, en dat is die blik te weerstaan en de ander op jouw beurt tot jouw object te maken. Harmonie tussen mensen is daarmee volgens de Sartre van Het zijn en het niet een illusie. De meest fundamentele rela­tie tussen mensen is het conflict. ‘D­at is het fatale gevolg van het uit­gangspunt van de filoso­fie van Sar­tre’, zegt Groot. ‘Als je zegt dat de mens zich kenmerkt door een vrij­heid die abso­luut moet zijn, stoot je vroeg of laat op het feit dat hij niet de enige vrijheid ter wereld is.’

Uitzichtloos

De situatie lijkt uitzichtloos. Hoe kom je uit de impasse waarin jij en de ander elkaar voortdurend tot object maken? Groot: ‘Sartre heeft daar altijd mee geworsteld. Na Het zijn en het niet, dat nog helemaal uitgaat van een strikt individualistische benadering, is hij op zoek gegaan naar een manier om de absolute vrijheid van het individu te verzoenen met ­het bestaan van andere mensen.’ Hij was niet bereid een burgelijke com­promis te sluiten tussen persoonlijke vrijheid en maatschappe­lijke verplichting. De persoonlijke, radicale vrijheid moest gered worden, maar daarbij mocht het sociale niet langer worden genegeerd.

De uitweg vond Sartre in de politiek. ‘Poli­tiek is vol­gens Sartre het goede willen, niet alleen voor mijzelf, maar voor een collec­tief, voor een hele samenleving.’ In Exis­tentia­lisme is huma­nisme doet Sartre de veel geciteer­de uit­spraak “Wie kiest, kiest voor alle mensen”. Ger Groot legt dat als volgt uit: ‘Ik kan een keuze voor mijzelf maken, maar daar­mee doe ik een uit­spraak over wat de wereld volgens mij moet zijn. Als ik kies voor een bepaal­de manier van bestaan – die kan bijvoorbeeld revolu­tionair, conformistisch of crimi­neel zijn – dan druk ik daarin uit wat ik vind dat het project van iedereen zou moeten zijn. De veralgeme­niseer­baarheid van je keuze is het criterium. Het gaat hier dus over een morele keuze die zijn verlenging vindt in een politieke keuze.’

De politieke theorie waarbij Sartre na de Tweede Wereldoorlog aansluiting zocht, was het marxisme. Sartre kan gezien worden als de pro­feet van de absolu­te individue­le vrijheid, terwijl het marxisme een col­lec­tieve vrij­heidsbe­weging is. Volgens Sartre vormde het exis­tentia­lisme daarom een aanvulling op het marxisme. De vrijheid moest op beide fronten worden veilig gesteld. Groot: ‘Uit­einde­lijk wordt Sartre gedreven door de zeer moder­ne ideologie van de maak­baarheid van het subject en de we­reld. Ik kan zijn wat ik ben en ik kan de wereld maken tot datgene wat ik wil dat ze is. En daarmee rijmde zijn filosofie natuurlijk perfect met de droom van het marxisme.’

‘Het probleem’, aldus Groot, ‘is dat Sartre alles vanuit het idee van maakbaarheid van het subject door zichzelf benadert en nooit werkelijk te­rechtkomt bij de ander als ander. De blikken kruisen elkaar wel, maar ze vinden elkaar niet. Maar Sartres morele oproep tot ver­ant­woor­delijkheid blijft na­tuurlijk staan. Daarin gaat hij mis­schien veel te ver – wij zijn verantwoorde­lijk voor de hele wereld, dat is een bijna bovenmenselijke opgave – maar aan de andere kant is het goed om daar af en toe aan herin­nerd te worden. Sartre heeft nooit de verleiding gehad om de ver­ant­woordelijkheid van de mens op enigerlei wijze te verdoezelen of te verminderen.’
‘Ik was in Parijs toen Sartre werd begraven’, vertelt Groot. ‘Het was een enorme optocht. Tiendui­zenden mensen liepen achter de lijkwagen aan. En ieder­een vroeg heel schuldbewust aan elkaar: heb jij L’Être et le néant nou echt gelezen? Ik had het een paar jaar daarvoor gelukkig wel gelezen en kon dus heel trots “ja” zeggen. En een paar jaar geleden ben ik het opnieuw gaan lezen. Je kunt allerlei bezwaren tegen dat boek inbrengen en een paar tegen­werpin­gen zijn op zijn plaats, maar toch is er iets wat daarin blijft fascineren. Je hebt bij Sartre in ieder geval steeds het gevoel dat het ergens over gaat. Kort gezegd: over het bestaan van jou en mij.’

Dit interview vond plaats in het Amsterdamse filo­sofie­café Felix & Sofie.

Jean-Paul Sartre

Naam: Jean-Paul Sartre
Geboortedatum: 21-6-1905 te Parijs
Sterfdatum: 15-4-1980 te Parijs
Levensgezel: Simone de Beauvoir
Opleiding: filosofie in Paris en Berlijn.
Geïnspireerd door: Edmund Husserl, Martin Heidegger, Karl Marx.
Hoofdwerken: Esquis­se d’une théo­rie des émotions (1939),  L’Imaginaire, psycholo­gie phénoménolo­gique de l’imagination (1940), L’Être et le Néant (1943), Cri­tique de la raison dialectique (1960)
Thema’s: Het bestaan­ is volgens Sartre een dynamisch proces waarin een persoon zichzelf definieert door zijn acties en keuzes. De existentie gaat voor­af aan de essentie. Mensen zijn gedoemd om vrij te zijn, omdat er geen absolute god of abso­lute univer­sele defini­ties zijn die ons een leidraad voor het bestaan verschaffen. Deze vrijheid belast de mens met een absolute per­soonlijke ver­antwoordelijkheid.
Politieke voorkeur: Sartre probeerde marxis­me en exis­ten­tia­lisme te verenigen. Hij stelde zijn hoop op het Russische, en later op het Cubaanse en Chinese communisme.
Bekende uitspraken: ‘De hel, dat zijn de anderen’. ‘Wie kiest, kiest voor iedereen.’
Opmerkelijk: Sartres meesterwerk L’Être et le Néant verscheen in 1943. De legende wil dat het precies één kilo woog en daarom – bij gebrek aan koperen gewichten die in verband met de oorlogsinspanning waren omgesmolten – door kraamverpleegsters werd gebruikt om baby’s te wegen. Het boek legde ook filo­sofisch gewicht in de schaal. Sartre verwierf er enige roem mee, hoewel het grote publiek zich er zelden aan waagde. Dat gaf de voorkeur aan Sartres romans en toneelstukken, en aan de korte samenvatting van zijn filosofie in Existentialisme is humanisme. In 1964 werd Sartre de Nobel­prijs voor litera­tuur toegekend, maar trouw aan zijn afkeer voor burger­lijke eerbewijzen weigerde Sartre deze prijs.

Sartre over existentie

Wat betekent dat existentie voorafgaat aan essentie? Het betekent dat de mens eerst bestaat, zichzelf in de wereld aan­treft, daarin opduikt, en pas daarna zichzelf be­paalt. Dat de mens zoals een existentialist hem opvat, ondefi­n­ieerbaar is, komt doordat hij aanvankelijk niets is. Pas later wordt hij iets, en wel datgene wat hij van zichzelf maakt. Er bestaat dus geen menselijke natuur, aangezien er geen God is die deze kan denken. De mens is niet alleen zoals hij zichzelf denkt, maar ook zoals hij zichzelf wil: zoals hij zichzelf opvat, nu hij eenmaal bestaat, zoals hij na zijn sprong in het be­staan wil zijn. De mens is niets anders dan wat hij van zich­zelf maakt. Dat is het eerste beginsel van het existentia­lis­me. Het is ook wat we subjectiviteit noemen, wat ons, onder diezelfde noemer, wordt verweten. Maar wat willen wij daarmee anders zeggen dan dat de mens een grotere waardig­heid heeft dan een steen of een tafel? Want we bedoelen daar­mee dat de mens allereerst existeert, dat wil zeggen dat hij allereerst iets is wat zich vooruitwerpt naar de toekomst en zich ervan bewust is dat hij zichzelf de toekomst in projec­teert. De mens is in de eerste plaats een project dat zichzelf subjectief beleeft, en niet een schimmel, rottigheid of een bloem­kool. Er is niets dat aan dat project voorafgaat, er valt niets aan de hemel af te lezen; de mens is in de eerste plaats zoals hij zichzelf projecteert. Niet wat hij wil zijn. Want wat wij gewoonlijk onder ‘willen’ verstaan is een bewuste beslissing, die voor de meesten onder ons pas komt na datgene wat zij van zichzelf gemaakt hebben. Ik kan lid willen worden van een partij, een boek willen schrijven, willen trouwen, maar al die dingen zijn slechts een uiting van een oorspronke­lijkere, spontanere keuze dan dat wat we ‘wil’ noemen. Als existentie echter werkelijk aan essentie voorafgaat, is de mens verant­woordelijk voor wat hij is. Het eerste wat het existentialis­me doet is dus ieder mens in het bezit te stellen van wat hij is en op hem de totale verantwoordelijkheid voor zijn bestaan te laten rusten. Wanneer wij zeggen dat de mens voor zichzelf verantwoordelijk is, bedoelen we niet dat de mens alleen voor zijn individualiteit verantwoordelijk is, maar dat hij ver­antwoor­delijk is voor alle mensen.

Uit: ‘Existentialisme is humanisme’, opgenomen in Ger Groots De uitgele­zen Sartre, uitg. Boom/Lannoo, ¦ 49,55/BEF.999.