‘Hoe dit ook zij, godsdienst gaat pas werkelijk boeien zodra men er niet meer in gelooft. Dan ontstaat de noodzaak de diepten van de menselijke geest en de geschiedenis van de mensheid te doorvorsen om de immense verscheidenheid van geloofsvoorstellingen te verklaren.’ ~ Herman Philipse
De inspiratie voor dit artikel is gedeeltelijk afkomstig van bovenstaand citaat. Ik kan Philipse wat dit punt betreft gelijk geven. Ik bedoel daarmee dat het me steeds als zeer bevreemdend is overgekomen dat ik, naarmate ik meer en meer naar de kant van het atheïsme opschoof, ook steeds meer geboeid raakte door het religieuze leven van de mens. En ook op het volgende punt moet ik het met Philipse eens zijn: ‘Het aanvaarden of verwerpen van Gods bestaan heeft grote gevolgen voor de wijze waarop we ons leven inrichten en beleven.’ Niet in het minst is dit het geval voor diegene die doorheen zijn leven een perspectiefverandering meemaakt; van een zeker theïsme naar een volslagen atheïsme. Doch, die verandering heeft mijn leven niet tot een drama gemaakt. Francis Jeanson schrijft in dit verband (en ik volg hem hierin):
‘Ik ben atheïst: zonder God, volgens de etymologie, waarbij het voorvoegsel a een ‘berovende’ functie heeft. Zou ik dus beroofd zijn van God? O, zonder twijfel: in de ogen van hen die, denkend dat ze hem bezitten, menen dat ze daardoor rijker zijn. Wat mij betreft, ik voel daarin geen enkel gemis.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees