Home De arme sloeber moet gehoorzamen

De arme sloeber moet gehoorzamen

Door René Gude op 10 december 2012

01-2002 Filosofie magazine Lees het magazine
Zonder gehoorzaamheid vervallen samenlevingen tot poeder, aldus Roger Scruton. Tegenover de anarchie van de jaren zestig stelt de conservatief het beproefde recept van autoriteit en gezag. Maar achter deze vaderlijke bezorgdheid schuilt despotisme.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Voor ik aan de bespreking van Roger Scrutons De betekenis van het conservatisme begin, een bekentenis over mijn politieke vertrekpunt. Ik ben sociaal-democraat, hier en daar wat liberaal en een geduldige, maar uiteindelijk gedecideerde republikein. Zo paars als de pest dus en zeer vooringenomen tegenover het conservatisme van de Edmund Burke Stichting. Gelukkig lees ik bij Scruton ‘in het eerste pamflet van de Edmund Burke Stichting’ dat de vervanging van vooroordeel door rede de wereld absoluut geen goed heeft gedaan. Ik kan derhalve in mijn paarse vooringenomenheid volharden.

Mijn argwaan tegen politiek conservatisme geldt vooral het overschrijden van de scheidslijn tussen ‘kritiek op de democratie’ en ‘verwerping van de democratie’. Interne kritiek op de democratiseringsproces is altijd op zijn plaats. Maar verwerping van de democratie ten gunste van een heel ander staatsbestel is voor mij een breekpunt. Ik sluit me aan bij Sir Winston Churchill die in 1948 de democratie kritiseerde: ‘It has been said that Democracy is the worst form of government except all those other forms that have been tried from time to time.’ Het moeizame proces waarin politieke wezens van Fremdzwang tot Selbstzwang komen, dient blijvend gesteund te worden.

Roger Scruton was in 1968 niet gecharmeerd van het revolutionaire elan van de soixante-huitards. Hij stelt de gebeurtenissen van ‘68 op één lijn met de vernietigende vernieuwingsdrang tijdens de Franse Revolutie. Net als Edmund Burke destijds meent Scruton dat er een restauratie nodig is. De hedendaagse Robespierre is Michel Foucault. Diens Les mots et les choses is de guillotine waarop de autoriteiten van de twintigste eeuw ten onrechte zijn gesneuveld. De Britse analytische filosofie heeft in Foucault eindelijk ‘de kale koning van Frankrijk’ gevonden. De anti-autoritaire beeldenstorm van Foucault is een ramp geweest. De samenleving wordt volgens Scruton bijeengehouden door autoriteit, ‘een begrip dat primair het recht op gehoorzaamheid aanduidt, en niet alleen maar de macht om die af te dwingen’. Scruton, in navolging van Edmund Burke: ‘Gehoorzaamheid is op haar beurt de voornaamste deugd van politieke wezens, de mentale instelling die het mogelijk maakt over hen te regeren, en zonder welke samenlevingen vervallen tot het stof en poeder van de individualiteit.’



Met dat soort ideeën raak je een gevoelige snaar van de paarse tijdgeest. Onmiskenbaar hebben liberalen en sociaal-democraten moeite om hun respectievelijke principes ‘tolerantie’ en ‘solidariteit’ te verenigen. Dat is een heidense klus, maar je lost het niet op door oude vormen van autoriteit nieuw leven in te blazen. In zijn afkeer van geëxalteerde ordeverstoorders wordt Scruton een geëxalteerde ordehandhaver. Ik vraag me af in wiens positie Scruton zich verplaatst als hij gehoorzaamheid ‘de voornaamste deugd’ noemt. Maakt hij zich vaderlijk zorgen over arme sloebers die het zonder leiding niet redden? Of voelt hij zichzelf een verloren kind waarop beter gelet moet worden? Scruton verwijt de lui van 1968 ‘kinderlijke ongehoorzaamheid verbreed tot anarchie’. Maar hier dreigt de perversie daarvan: naïeve gehoorzaamheid verbreed tot despotisme.

Autoriteit is prima, maar niet in alle levensgebieden. In het bedrijfsleven is hiërarchie functioneel, ook al kun je ook daar beter niet overdrijven. Bedrijven zijn niet democratisch, maar een geheel van regels, spelregels, arbeidsovereenkomsten en contracten waarin je met goed fatsoen een hiërarchisch stelsel van plichten en beloning kunt afspreken. Maar dat model exporteren naar het privé-leven en de politiek is een extreme vorm van economisering van alle levensgebieden. En dat is per definitie totalitair.

Voor Scruton is het evident dat een samenleving ‘niet georganiseerd kan zijn volgens een plan of doel, dat er geen richting in de geschiedenis bestaat en dat er niet zoiets is als morele of spirituele vooruitgang’. Dat vind ik onzin, maar als je dat meent dan moet je om dezelfde reden ook het idee van ‘morele of spirituele achteruitgang’ wantrouwen. Romantische heimwee naar een fijn verleden – bijvoorbeeld het verleden waarin de eerbaarheid van mannen en vrouwen op seksueel gebied gegarandeerd was – is net zo onempirisch als het romantische verlangen naar een gouden toekomst. Hoofdbestanddeel van alle romantiek, progressief en conservatief, is de vlucht uit het heden. Wat we van verleden en toekomst kunnen weten is altijd slechts een educated guess vergeleken bij het heden waarmee we actuele ervaringen opdoen die we bovendien kunnen checken. De derde weg is: beschouw het heden als een voorlopig optimum en plan een volgend optimum dat net iets beter is. Dat is het ware Verlichtingsoptimisme. Aantoonbaar het meest empirische wereldbeeld en je kunt er je vingers nauwelijks aan branden.

De betekenis van het conservatisme, door Roger Scruton, uitg. Aspekt Soesterberg 2001, 80 blz., € 9,05.