Als soort blinkt de mens uit in zowel samenwerking als conflict. Mondt de globalisering volgens darwinisten uit in een brute bestaansstrijd? Michael Vlerick stelt juist dat een darwinistische kijk hoop biedt voor wereldwijde samenwerking.
Toen Darwins magnum opus On the origin of species (1859) verscheen stond de mensheid aan het begin van een nieuw tijdperk: globalisering. Het proces van globalisering zou in de negentiende eeuw in een stroomversnelling komen door technologische ontwikkelingen in telecommunicatie en transport. Wie had kunnen denken dat juist Darwins theorie over evolutie door natuurlijke selectie zo relevant zou zijn om de belangrijke uitdagingen van dat nieuwe tijdperk te kaderen en het hoofd te bieden?
‘Niets in biologie houdt steek behalve in het licht van evolutie’, schreef de evolutionaire bioloog Theodosius Dobzhansky (1973). Dat is een understatement. Niet enkel voor een goed begrip van onze biologie (en die van andere organismen) moeten we ons wenden tot Darwins leer, maar ook voor een goed begrip van de cultuur en samenleving die we tot stand brengen. De filosoof Daniel Dennett beschrijft Darwins erfenis in deze zin beter. Hij vergelijkt Darwins theorie met een universeel zuur. ‘Het vreet zich doorheen alles waarmee het in aanraking komt en laat een fundamenteel veranderd wereldbeeld achter’ (1995). Ons begrip van de samenleving en de maatschappelijke problemen waar we voor staan is niet immuun voor Darwins zuur. Door de lens van de evolutieleer verschijnt het menselijk samenleven in een nieuw licht.
Darwins ‘gevaarlijke gedachte’, zoals Dennett (1995) het beschrijft, heeft dan ook niets aan relevantie en actualiteit ingeboet. Integendeel, in de laatste decennia kenden de sociale wetenschappen een darwinistische wending. Van psychologie, linguïstiek en cognitieve wetenschappen tot sociologie en antropologie, allen werden ze onder een Darwinistische lens gelegd en dat leverde bijzonder verhelderende inzichten op. In mijn boek De tweede vervreemding: het tijdperk van de wereldwijde samenwerking (Vlerick 2019), bouw ik daarop voort. Ik analyseer er de samenleving en de belangrijke maatschappelijke problemen waar we voor staan vanuit een evolutionair perspectief.
In dit essay licht ik een tip van de sluier op. Ik leg uit waarom Darwins evolutieleer zo verhelderend is om de uitdagingen die eigen zijn aan onze geglobaliseerde samenleving te begrijpen en aan te pakken. In Globalia – zo zal ik betogen – zijn we genoodzaakt om wereldwijd samen te werken. Samenwerken over grenzen heen is echter allesbehalve vanzelfsprekend. Ons evolutionair verleden voorzag ons van een sterke neiging tot (altruïstisch) samenwerken binnen de groep, maar ook een grote dosis argwaan en zelfs hostiliteit jegens buitenstaanders. Toch is er reden tot voorzichtig optimisme. De historische trend van de voorbije eeuwen is er ontegenzeggelijk een naar meer internationale samenwerking en minder internationaal conflict. Ik onderzoek waarom dat zo is en welke lessen we daar voor de toekomst uit kunnen trekken. Tenslotte eindig ik dit essay met een filosofische reflectie over evolutionair determinisme. Voor het eerst in onze geschiedenis kunnen we onze evolutionaire erfenis overstijgen en een duurzame wereldwijde samenwerking vormgeven.
Ons evolutionair verleden voorzag ons van een sterke neiging tot samenwerken, maar ook een grote dosis argwaan
Globalisering
Weinig termen zaaien zoveel verwarring als globalisering. Er is al veel over geschreven en gedebatteerd en daarbij laaien de gemoederen vaak hoog op. Maar het debat gaat zelden over globalisering zelf, maar over welk politiek en economisch beleid we moeten voeren in een globaliserende wereld. Een wereld waarin eens grotendeels gescheiden groepen steeds afhankelijker worden van wat er in andere groepen gebeurt.
Globalisering kunnen we het best beschrijven als de toename van sociale, economische, culturele en politieke interacties over de grenzen van naties heen. Die interacties zijn er niet gekomen door een ideologie (zoals het neoliberalisme), een politieke agenda (zoals de oprichting van de Verenigde Naties en de Europese Unie) of een verandering in ons denken (zoals bijvoorbeeld een toenemend kosmopolitisme). Dat zijn slechts antwoorden op of gevolgen van een globaliserende wereld.
Globalisering is er gekomen door technologie. Ten eerste door telecommunicatie, het overbrengen van informatie van één plaats naar een andere zonder dat de zender zich fysiek verplaatst, brak in de negentiende eeuw door en kende een bijzonder snelle evolutie. Van de telegraaf ging het naar de telefoon, de radio, de fax, de televisie en tenslotte het internet. Eenzelfde stroomversnelling kwam er in de ontwikkeling van transporttechnologie: paard en kar werden vervangen door ‘automobielen’ en na ons millennia lang over land en zee te verplaatsen, trokken we het luchtruim in.
Deze revolutionaire technologische ontwikkelingen luidden een nieuw tijdperk in. Een tijdperk waarin stromen van informatie, goederen en mensen walsen over de grenzen van de traditionele politieke en culturele groepen. Vóór de negentiende eeuw consumeerde de grote meerderheid van de mensheid bijna uitsluitend nieuws en goederen uit eigen streek en ondernamen weinigen verre reizen. Vandaag is dat anders: eens geografisch grotendeels van elkaar gescheiden groepen staan niet langer los van elkaar en dat heeft belangrijke gevolgen. Enerzijds biedt globalisering enorme mogelijkheden. De ongekende uitwisseling van ideeën en goederen brengt een al even ongekende vooruitgang en welvaart met zich mee. In de spanne van een enkele eeuw, werd het percentage van de wereldbevolking dat leeft in extreme armoede voor het eerst in de menselijke geschiedenis enorm teruggedrongen. In 1910 leefde ruim 82% van de mensheid in extreme armoede. In 1980 was dat nog altijd 44%. Vandaag is het minder dan 10%. Daarvoor hebben we boven alles globalisering te danken, met name de wereldwijde uitwisseling van wetenschap, technologie en goederen.
Maatschappelijke problemen van nu dwingen ons tot samenwerking
Anderzijds brengt globalisering ook een belangrijke uitdaging met zich mee. In Globalia wisselen groepen niet enkel mensen, goederen en informatie uit. Ze delen ook problemen. De maatschappelijke problemen van onze tijd zijn door en door globale problemen en we kunnen ze enkel op het globale niveau succesvol aanpakken.
De maatschappelijke problemen van nu dwingen ons dus tot wereldwijd samenwerken. De enige manier om klimaatverandering het hoofd te bieden is door op wereldschaal de krachten te bundelen om minder broeikasgassen in onze atmosfeer te storten. Armoede leidt tot overbevolking en massale (en daarom destabiliserende) migratiestromen en kan enkel verholpen worden wanneer de rijke landen van deze wereld hun inspanningen coördineren om de armste streken uit de greep van armoede te helpen. Ook om gewapende conflicten in de toekomst te vermijden, die door de huidige wapentechnologie extreem destructieve proporties kunnen aannemen, moeten we globaal samenwerken: door wederzijdse ontwapening. Tenslotte zien we ook de noodzaak tot wereldwijd samenwerken in de huidige covid-19 pandemie. Om die de kop in te drukken moeten we op wereldschaal vaccins ontwikkelen, produceren en verdelen. Samenwerken zal ook nodig zijn om uit de globale recessie te geraken die de pandemie heeft veroorzaakt en om toekomstige pandemieën in de kiem te smoren.
Wereldwijd samenwerken is echter allesbehalve vanzelfsprekend. Daarover brak Darwin zich reeds het hoofd.
Darwins raadsel
Er zijn twee vormen van samenwerking tussen organismen: mutualistische en altruïstische samenwerking. Bij mutualisme – ook wel symbiose genoemd – halen beide organismen voordeel uit een gegeven interactie. De natuur zit vol voorbeelden van dat soort interacties, bijvoorbeeld tussen bijen en bloemplanten. De eerste krijgen de nectar, de tweede worden bevrucht. Een ander sprekend voorbeeld is de samenwerking tussen heremietkreeften en zeeanemonen. De anemonen kleven zich vast op de schelp die de kreeft ter bescherming op zijn weke achterlijf draagt. Ze bieden de kreeft extra bescherming met hun stekende tentakels en als wederdienst profiteren ze van zijn voedselresten. Ook wij mensen laten ons in met mutualisme. We bieden de talloze bacteriën die we huisvesten in ons spijsverteringsstelsel een ecosysteem waarin zij goed gedijen en zich kunnen vermenigvuldigen en als tegenprestatie helpen ze ons met het verteren van voedsel. De onmiddellijke win-winsituatie van dit soort interacties verklaart waarom ze heel vaak zijn geëvolueerd.
Altruïstische samenwerking is moeilijk te verklaren vanuit de evolutietheorie
Altruïstische samenwerking, daarentegen, houdt in dat bij een gegeven interactie (minstens) één partij de kosten draagt. Dat is moeilijker te verklaren vanuit Darwins theorie van evolutie door natuurlijke selectie. Tenminste wanneer de interactie plaatsvindt tussen niet-gerelateerde organismen. Natuurlijke selectie behoudt bepaalde kenmerken en gedragingen omdat ze voordelig zijn voor individuen, niet voor groepen, laat staan voor de populatie in haar geheel. De vinken die Darwin op de Galapagoseilanden aantrof ontwikkelden over de generaties heen niet hun karakteristieke snavels (precies zo gevorm om bij hun favoriete voedsel te geraken) omdat de gehele vinkenpopulatie hierdoor beter bij voedsel kon. Die snavels kregen vorm omdat vinken met betergevormde snavels aan meer voedsel geraakten dan soortgenoten met een minder goed aangepast exemplaar. De eersten overleefden en reproduceerden zich in grotere getale en lieten nakomelingen met aangepaste snavels achter.
Hoe kon altruïstische samenwerking dan evolueren? Het organisme dat zich ermee inlaat verkleint zijn kansen om te overleven en zichzelf te reproduceren. Toch komt het voor. Vampiervleermuizen delen hun buit met minder succesvolle (en niet gerelateerde) groepsgenoten, meerkatten stellen zich kwetsbaar op door waarschuwingskreten te slaken wanneer ze een roofdier opmerken en ook Homo sapiens gedragen zich altruïstisch (Vlerick 2019; 2020a). Darwin zelf worstelde met het probleem in zijn Descent of man (1871) waarin hij terecht het volgende opmerkt: ‘Hij die bereid is zijn leven op te offeren eerder dan zijn kompanen te verraden, zou vaak geen nakomelingen achterlaten die zijn nobele ingesteldheid overerven’.
De oplossing van het evolutionaire raadsel kwam er precies één eeuw later. De Amerikaanse evolutiebioloog Robert Trivers (1971) begreep dat altruïsme tussen niet-verwante individuen kon evolueren voor zover het wederkerig was en beide organismen een grotere baat hadden bij dat wederkerige altruïsme dan de kosten die ze ervoor droegen. Hij beschrijft wederzijds altruïsme als ‘verlicht zelfbelang’. Wanneer men verder kijkt dan de kosten die men moet dragen bij een gegeven interactie (vandaar ‘verlicht’), kan men de vruchten plukken van wederzijds altruïsme (vandaar eigenbelang).
Wel moet men ervoor zorgen dat vrijbuiters buitenspel worden gezet. Gebeurt dat niet, dan drijven zij in de kortste keren de altruïsten tot uitsterven. Volgens evolutiepsychologen heeft natuurlijke selectie ons dan ook voorzien van een ‘cheater detection module’, een mentale faculteit gespecialiseerd in het ontmaskeren van valsspelers of vrijbuiters. Ook andere diersoorten die zich inlaten met altruïstische samenwerking weten vrijbuiters te ontmaskeren.
Maar het identificeren en buitenspel zetten van vrijbuiters is slechts een deel van het antwoord op het evolutionair raadsel van altruïstische samenwerking. Trivers’ wederkerig altruïsme en de evolutie van mechanismen om vrijbuiten te verhinderen, biedt een antwoord op de vraag hoe altruïstische samenwerking kon evolueren. Het biedt geen antwoord op de vraag waarom het is geëvolueerd.
Ook over die laatste vraag had Darwin (1971) nagedacht: ‘Er kan geen twijfel over bestaan dat een stam waarvan vele leden bereid zijn elkaar te helpen en zich op te offeren voor het gemene goed zou zegevieren over andere stammen’. Altruïstische coöperatie binnen groepen, zo begreep Darwin, geeft deze groepen een belangrijk voordeel – namelijk een grotere kans op voortbestaan en expansie – over andere groepen. Competitie is paradoxaal genoeg de architect van coöperatie.
Darwins hoop
Om globale problemen op te lossen moeten naties altruïstisch samenwerken. Zij moeten kosten dragen –bijvoorbeeld investeren in groene energie om klimaatverandering aan te pakken – zodat iedereen daar op lange termijn de vruchten van plukt. Dat is dan wel in hun ‘verlicht zelfbelang’, de verleiding tot vrijbuiten – zoals de voormalige president van de Verenigden Staten Donald Trump bijvoorbeeld deed door zijn land terug te trekken uit het klimaatakkoord van Parijs – is aanwezig en dreigt de samenwerking uit te hollen. Altruïstisch samenwerken, zo beschreef ik hierboven, doen we spontaan in kleine homogene groepen. Maar slagen we daar ook in op wereldschaal? Kunnen we de hele mensheid tot groep maken en onze neiging tot altruïstische samenwerking binnen de groep naar het globale niveau opkrikken? Darwin (1871) zelf had er goede hoop op:
‘Naarmate de beschaving vordert en kleine stammen zich verenigen in grotere gemeenschappen, zou na eenvoudige reflectie ieder individu zijn sociale instincten en sympathieën uitstrekken tot alle leden van dezelfde natie, ook al zijn die hem persoonlijk onbekend. Als dit punt eenmaal is bereikt, is er slechts een kunstmatige barrière die voorkomt dat onze sympathieën zich uitstrekken tot de mensen van alle naties en rassen.’
Toch is er een belangrijke reden dat die ‘kunstmatige barrière’ niet zo eenvoudig te slopen is. Aangezien de evolutie van altruïstische samenwerking binnen groepen gedreven werd door competitie tussen groepen en het dus evolueerde om de bovenhand te halen op andere groepen in de competitie om schaarse levensmiddelen en in rechtsreeks conflict, is het samen geëvolueerd met een minder mooi aspect dat al even karakteriserend is voor de mensheid: tribalisme. Tribalisme uit zich zowel op sociaalpsychologisch als op institutioneel politiek vlak. Op psychologisch vlak blijkt dat we niet enkel beschikken over psychologische mechanismen die ons ertoe aanzetten hechte relaties met groepsleden op te bouwen en (altruïstisch) met hen samen te werken, maar evenzeer over mechanismen die ons argwanend en zelfs vijandig maken tegenover leden van andere groepen.
In de vakliteratuur heet dat de ‘ingroup outgroup bias’ en het verklaart de vele vormen van uitsluiting en haat naar anderen waar Homo sapiens zich mee inlaat: van racisme en etnocentrisme tot religieuze intolerantie. Het is van alle tijden, bestaat in alle culturen en volgt uit het feit dat onze sociale psychologie evolueerde in een context van sterke groepscompetitie. Ook dat was Darwin niet ontgaan. Meteen na zijn betoog over het ‘uitstrekken van onze sympathieën tot de mensen van alle naties en rassen’, laat hij het volgende optekenen: ‘Als mensen echter van ons gescheiden zijn door grote verschillen in uiterlijk of gewoonten, leert de ervaring ons helaas hoe lang het duurt alvorens we ze beschouwen als onze medemensen’ (Darwin 1871).
Die scheiding is er niet enkel op sociaalpsychologisch vlak, ook op institutioneel vlak worden groepen verder gecementeerd. Sinds Homo sapiens zijn nomade bestaan inruilde voor een sedentair bestaan, werden overal grenzen opgetrokken. Een bijzonder efficiënte ingreep om de (vruchten van de) samenwerking binnen de groep te houden en de groep te beschermen tegen de vijandigheid van andere groepen. Tot op vandaag wordt in elke natie of andere politieke entiteit een onderscheid gemaakt tussen groepsleden en buitenstaanders en worden die laatsten consequent gediscrimineerd. In een opwelling van idealisme kunnen we ons misschien – in navolging van John Lennon in zijn bekende lied ‘Imagine’ – voorstellen dat er geen landen en grenzen zijn, het feit dat ze er wel zijn is geen toevallig historisch product. Het volgt logischerwijze uit een evolutionaire geschiedenis waarin groepen met elkaar in competitie stonden.
Homo sapiens blinkt uit in zowel samenwerking als conflict
De bijzondere geschiedenis van onze soort is daar het gevolg van. De fenomenale wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen kwamen er door de ongeëvenaarde vaardigheid van mensen om met elkaar samen te werken en voort te bouwen op eerdere samenwerkingen. Denk hierbij in het bijzonder aan wetenschappers en uitvinders die voortbouwen op het werk van vorige generaties en het vermogen van de mens om zich te specialiseren om zo de intellectuele arbeid te verdelen. Dat is uniek in het dierenrijk en verklaart voor een belangrijk deel de technologische, wetenschappelijke en culturele virtuositeit van onze soort. Wat Homo sapiens een buitenbeentje maakt in het dierenrijk zijn echter niet enkel de culturele verwezenlijkingen die hij kan voorleggen, maar evenzeer de ontelbare gewelddadige groepsconflicten die zijn geschiedenis ontsieren.
We blinken zowel uit in samenwerking binnen de groep als in conflict tussen groepen en dat laatste lijkt bijzonder onheilspellend in het geglobaliseerde tijdperk waarin we zijn beland.
Darwins gelijk
Wil dat zeggen dat we Darwins hoop moeten opbergen? Is het naïef te geloven dat we van tribale samenwerking over nationale samenwerking tot uiteindelijk wereldwijde samenwerking zullen overgaan? Nee, integendeel! De geschiedenis lijkt Darwin gelijk te geven. Ondanks opwellingen van religieus extremisme en electoraal succes van populistische leiders met een ‘eigen groep eerst’ betoog, is de historische trend over de laatste eeuwen er ontegensprekelijk een naar minder conflict en meer samenwerking tussen groepen. We zijn dus wel degelijk die laatste barrière aan het slopen.
Volgens de cognitief en evolutionair psycholoog Steven Pinker (2012) hebben we deze positieve trend te danken aan een aantal belangrijke factoren. Een eerste factor is onderwijs. Kritisch en onafhankelijk denken leert ons over de groepsgrenzen heen te kijken. Uit de geschiedenis blijkt dat in samenlevingen waar men rede en reflectie hoog in het vaandel draagt – in tegenstelling tot dogmatisch denken en ideologie – er niet enkel meer welvaart komt door wetenschappelijke en technologische vooruitgang, maar dat dergelijke samenlevingen doorgaans ook inclusiever en verdraagzamer worden. Wanneer mensen leren reflecteren over morele kwesties blijken ze vaak in staat hun tribale onderbuikgevoel te overstemmen. Doorgaans komen we dan tot het besluit dat we geen moreel onderscheid kunnen maken tussen leden van de eigen groep en leden van een andere groep. (Vlerick 2017, 2019en 2020a).
Een tweede factor die onze tribale natuur in het gareel houdt is kosmopolitisme. Onbekend maakt onbemind. Wanneer mensen op een constructieve manier met mensen uit andere culturen in contact komen, zijn ze vaak bereid hun cirkel uit te breiden. Internationale handel blijkt dan ook een heel belangrijke pacificerende invloed te hebben. Het zorgt ervoor dat er positieve contacten zijn en dat beide partijen baat hebben bij een vredevolle interactie.
Een laatste belangrijke immuniseringsstrategie tegen groepsconflict is feminisering. Door onze geschiedenis heen was gewelddadig groepsconflict voornamelijk een mannelijke aangelegenheid (Vlerick 2019). In groepen waar de belangen en de waarden van vrouwen gerespecteerd worden is er over het algemeen minder agressie en conflict. Door vrouwen een prominente plaats binnen de groep te geven kan de verheerlijking van geweld aan banden worden gelegd.
Deze drie factoren hebben historisch reeds hun groot belang bewezen. In het tijdperk na de late middeleeuwen kregen we de opkomst van het autonoom en kritisch denken, een stijgend kosmopolitisme, de ontwikkeling van internationale handel en een golf van feminisering. Dat zorgde voor wat Pinker (2012) in navolging van de socioloog Norbert Elias een ‘civiliserend proces’ noemt. Dat proces is volgens Pinker nog steeds aan de gang en maakte van onze tijd de meest vreedzame allertijden.
Tenslotte speelt ook de oprichting en de uitbouw van de VN– een globale instelling met als doel internationale samenwerking te faciliteren en internationaal conflict te verhinderen – een cruciale rol in de positieve trend naar meer samenwerking en minder conflict tussen naties. De oprichting van de VN en andere supranationale instellingen is zonder meer een historische stap in de goede richting. Het vormt een krachtig antwoord op de uitdaging in het globale tijdperk: samenwerken over de grenzen heen.
Voorbij evolutionair determinisme
Dat brengt me bij een filosofische beschouwing waarmee ik dit essay wil afsluiten. Voor het overgrote deel van zijn geschiedenis heeft Homo sapiens zijn evolutionaire erfenis grotendeels ondergaan. Een erfenis die ons enerzijds – zoals ik hierboven beschreef – tot grote verwezenlijkingen bracht dankzij een ongeëvenaard vermogen om met elkaar samen te werken en voort te bouwen op de innovaties van anderen. Maar anderzijds zadelde het ons op met een al even ongeziene reeks van bijzonder gewelddadige groepsconflicten.
De donkere zijde van die erfenis moeten we niet lijdend ondergaan. Ons evolutionair verleden legt ons geen toekomst op. We kunnen ons wel degelijk verzetten tegen ons aangeboren tribalisme. Dat bewijst onze recente geschiedenis. Darwins hoop op een harmo-nieuze globale samenleving hoeft geen ijdele hoop te zijn. Homo sapiens kan zijn lot in eigen handen nemen en dat zou een bijzondere verwezenlijking zijn.
In zijn bekende boek The selfish gene opent Richard Dawkins (1976) met een interessant gedachtenexperiment. Hij vraagt zich af hoe intellectueel superieure buitenaardse wezens zouden bepalen of de mens al dan niet een intelligente soort is. Volgens Dawkins zouden ze nagaan of de mens reeds haar eigen evolutionaire oorsprong heeft doorgrond. Intelligent leven, zo stelt Dawkins, bereikt maturiteit wanneer het de reden voor haar eigen bestaan bevat. Dat gaat volgens mij niet ver genoeg. Het volstaat niet om te begrijpen hoe de mens en de menselijke samenleving tot stand zijn gekomen. Die kennis heeft weinig zin als we er niets mee aanvangen. Dawkins’ buitenaardse wezens zouden zich een andere vraag moeten stellen, namelijk: heeft de mens reeds haar lot in eigen handen genomen of is ze nog steeds de speelbal van blinde, doelloze evolutionaire processen?
Darwins hoop op een harmonieuze globale samenleving hoeft geen ijdele hoop te zijn
Wij, het collectief van mensen dat vandaag de wereld bevolkt, zijn op de hoogte van de grote uitdagingen waar we voor staan en weten grotendeels wat ons te doen staat om die het hoofd te bieden. Op de positieve historische trend die ik in de vorige paragraaf beschreef moeten we voortbouwen. Dat doen we door ervoor te zorgen dat iedereen toegang krijgt tot degelijk onderwijs. Dat is belangrijk om vele redenen en niet in het minst om de volwassenen van morgen te beschermen tegen sectaire ideologieën die inspelen op ons tribale onderbuikgevoel. Verder moeten we positieve contacten tussen leden van verschillende groepen blijven faciliteren en hameren op gelijke kansen en rechten voor beide geslachten in naties waar dat nog niet zo is. Tenslotte moeten we ook onze globale en supranationale instelling(en) verder uitbouwen en versterken (Zie: Vlerick 2019, 2020b).
De samenleving is niet gegeven, ze wordt gemaakt. Aan ons om Darwins hoop tot stand te brengen en een mooie toekomst te verzekeren voor alle stakeholders: de huidige en toekomstige generaties van menselijke én alle andere gewaarwordende dierlijke organismen.
Literatuur
• Darwin, C. (1859), On the origin of species by means of natural selection, or the preservation of
favoured races in the struggle for life. London: John Murray.
• Darwin, C. (1871), The Descent of man, and selection in relation to sex. London: John Murray.
• Dawkins, R. (1976), The selfish gene. Oxford: Oxford University Press.
• Dennett, D. (1995), Darwin’s dangerous idea: Evolution and the meanings of life. New York:
Simon & Schuster.
• Dobzhansky, T. (1973), Nothing in biology makes sense except in the light of evolution.
American biology teacher, 35(3), 125-129.
• Pinker, S. (2012), The better angels of our nature: Why violence has declined.
London: Penguin Books.
• Trivers, R. (1971), The evolution of reciprocal altruism. Quarterly Review of Biology, 46, 35-57.
• Vlerick, M. (2017), Better than our nature? Evolution and moral realism, justification, and progress. In Ruse, M. & Richards, R. (eds), The Cambridge handbook of evolutionary ethics. Cambridge University Press, p. 226-239.
• Vlerick, M. (2019), De tweede vervreemding: Het tijdperk van de wereldwijde samenwerking. Lannoo
• Vlerick, M. (2020a), Explaining human altruism. Synthese (online first).
• Vlerick, M. (2020b), Towards global cooperation: The case for a Deliberative Global Citizens’ Assembly. Global policy, 11(3), 305-314.