In een negentiende-eeuwse stemming zou je kunnen zeggen dat er heel wat grensverkeer is tussen Mens en Dier, maar het gaat toch echt om verschillende domeinen die keurig naast elkaar liggen. Daar zijn we inmiddels overheen, en tegenwoordig wonen we eigenlijk met de dieren in een en hetzelfde reservaat. Maar we houden afstand, en niet alleen vanuit de snobistische overweging dat je je paard niet graag naast je ziet plaatsnemen in het Concertgebouw.
Frans de Waal wil in zijn laatste boek Are We Smart Enough to Know How Smart Animals Are? morrelen aan dit buitensluiten van dieren. Van ons lichaam accepteren we dat het geleidelijk is ontstaan uit eerdere pogingen. Maar de menselijke geest? Ik bedoel het typisch menselijke van geestelijke activiteit. Of is Chopin een voortzetting van wat de merel doet op lenteavonden? Nee natuurlijk, maar hoe verliep die overgang? Ooit waren alle primaten van dit bijzondere licht verstoken. Weet iemand hoe of waarom het lampje in die ene groep aanging? Nou, het is in elk geval niet maar één keer gebeurd. Neanderthalers, hoewel geen pianisten, hadden vuur, ornamenten en mogelijk een idee van de dood. Maar we vinden eigenlijk dat er geen sprake van een overgang kan zijn. Ineens is er de Mens. Ja, we zitten ermee, Frans, en snappen doen we het niet.
Een ander verwijt van De Waal is minstens zo boeiend: antropocentrisme. Naar dieren kijken door een menselijke bril. Het Walt Disney-syndroom dat doorklinkt in de zwakzinnige voice-overs bij dierenfilms. ‘O wat heeft ze daar een spijt van. Nou, morgen beter, denkt ze hoopvol.’
Ik zou zeggen dat er twee antropocentrismen zijn: het flauwe en het echte. Het flauwe kun je te boven komen door beter na te denken over wat een dier doet. En met dat nadenken beland je in de echte variant van antropocentrisme, ook wel rationaliteit genoemd. Het kan niet zo zijn dat er binnen onze geest een ruimte is waar wij geen mens zijn – non-antropoi in mijn krankzinnige Grieks.
Wat ik bedoel is dat ook wiskunde, natuurkunde, scheikunde, biologie etc. door en door antropocentrisch zijn. Vroeger zeiden we: ‘Drie plus vijf zal altijd acht zijn, zelfs als er geen mensen meer zijn!’ Dat uitroepteken is van Plato. Nu zeggen we: allemaal bluf. Heb je ooit een non-antropos ontmoet die het met je eens is op dit punt? Zelfs wiskunde is uiteindelijk antropomorf. Wij hebben geen tientallig stelsel omdat dat logisch is, maar vanwege ons aantal vingers. Hoe zouden wij ons al denkende van ‘al het menselijke’ kunnen ontdoen? Je kunt niet uit je huid stappen, en dat is niet verwijtbaar.
Dit artikel is exclusief voor abonnees