Wie een lange vakantie aan het water doorbracht weet dat een lijf dorst kan krijgen. Niet omdat we willen drinken. Omdat we willen baden. We trappelen, drijven en duiken niet om ons voort te bewegen, maar om in het water te zijn. Waarom kijkt niemand ooit op van een moeder op een luchtbed, vingers in het water, dobberend zonder doel?
Verkoeling kan onze neiging om te zwemmen ook niet helemaal verklaren. Getuige de vele zwemmers die vroeg en laat in het jaar veel tijd nemen om aan het koude water te wennen. De huivering om het droge lijf onder de waterspiegel te laten zakken heeft misschien wel minder met kou te maken dan met de transformatie die we ondergaan.
‘Reeds in de wijze van zijn biologische ontstaan,’ schrijft Peter Sloterdijk, ‘doet zich bij de mens een soort grote extraversie gelden, die hem van een baarmoederwezen verandert in een buitenwereldwezen.’ Maakt dat buitenzwemmen tot een extra groot genot?