Home Asger Jorn

Asger Jorn

Door Jeroen Hopster op 24 september 2014

10-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

De Deense denker Asger Jorn schiep zijn filosofie als kunstenaar: niet met woorden, maar met beelden.

Albert Einstein, een Parijse studente in mei ’68, een Hindoe-pop en een houtgesneden figuur op een Scandinavische staafkerk. Hun overeenkomst? Alle vier werden zij op foto vastgelegd met uitgestoken tong. Zij aan zij staan ze afgebeeld in het ‘tongenboek’, de foto’s zwart-wit, de tongen ingekleurd. Puur absurdisme? Of gaat er een boodschap achter schuil? 

Verantwoordelijk voor het ‘tongenboek’ was de Deense kunstenaar Asger Jorn.  Jorn, medeoprichter van CoBrA (1948-1951) en van de Situationistische Internationale, maakte reliëfs, tapijten, keramische objecten en rijk geïllustreerde boeken. Maar schrijven deed hij ook; talloze cultuurfilosofische essays verschenen van zijn hand, met een ambitieus oogmerk: de herziening van filosofische systemen, vanuit het gezichtspunt van de kunstenaar.  

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Kunstenaar-denker 
Jorn was onvoorspelbaar en spontaan, ook in zijn geschriften. Hij liet zich niet leiden door theorie of regelgeving, maar zocht zich daarvan juist te bevrijden. ‘Jorn was geen filosoof, maar een kunstenaar-denker’, vertelt Hilde de Bruijn, curator van de aankomende Jorn-tentoonstelling in het COBRA-museum. ‘Geen academische denker. Hij heeft ooit een van zijn teksten ingediend bij de universiteit, om te kijken of die als proefschrift zou worden goedgekeurd. Dat gebeurde natuurlijk niet, waarop hij gelaten reageerde: “Hoe ironisch was dat geweest!” Hij had het vast mooi gevonden, maar het was waarschijnlijk toch niet echt de bedoeling.’

Over alles had Jorn een mening, vaak provocerend. Hij verdiepte zich in het werk van de natuurkundige Niels Bohr en bouwde voort op diens ‘Kopenhagen interpretatie’ van de kwantummechanica, met zijn eigen ‘Silkeborg interpretatie’. Andere invloeden waren de filosofen Kierkegaard, Nietzsche, Susanne Langer en Gaston Bachelard. De Bruijn: ‘Jorn keek naar wetenschap, cultuur en samenleving, zoals een kunstenaar daarnaar kijkt. Maar ook voortdurend met het idee: welke rol speelt kunst om dit samen te brengen? Hij zocht een organische synthese, vanuit het perspectief van de kunstenaar.’ 

In dat perspectief ontbrak het niet aan ironie. Tegenover de zogeheten dialectiek, die Jorn – zijn leven lang communist – telkens weer zag opdraven in het marxistische denken, plaatste hij de ‘triolectiek’. De wereld bestond niet uit tegenstellingen van twee, zoals arbeid en kapitaal, die in een dialectische strijd telkens moesten worden overwonnen totdat de heilstaat was bereikt, maar een dynamiek van drie. Zo vond hij triolectisch voetbal uit: in plaats van twee stonden drie partijen in het veld, die speelden tot ze erbij neervielen. Het idee erachter: er is geen verlossing of heilstaat, vier het hier en nu.  
 

Situationistische Internationale 

Tussen 1957 en 1961 was Jorn actief binnen de Situationistische Internationale. De situationnistes vormden een kunstzinnig-politieke stroming, erfgenaam van het dadaïsme. Hun belangrijkste woordvoerder, Guy Debord, maakte eind jaren zestig naam met zijn La société du spectacle. Daarin ageerde hij tegen de vervreemding door massamedia en consumentisme. In de spektakelmaatschappij werd de massa slaaf van de commercie.

Toen Debord zijn hoofdwerk publiceerde had Jorn de beweging al verlaten. Hij deelde Debords marxistische kritiek, maar botste met diens opvatting over de rol van kunst. Debord wilde de situationnistes niet als artistieke, maar als revolutionaire beweging neerzetten. Ook de beeldende kunsten, benadrukte de Fransman, waren onderhevig aan commodificering – ze werden verhandelbare ‘producten’ op de internationale kunstmarkt, waar de geldwaarde boven de artistieke waarde ging. Voor Jorn was deze aanval op kunst onaanvaardbaar; artistiek en politiek activisme waren juist innig verbonden. Het vertrekpunt van Jorn bleef altijd dat van de beeldende kunstenaar. 
 

Beeldend associëren 

La langue verte et la cuite – het ‘tongenboek’ – publiceerde Jorn in 1968, samen met fotograaf Noël Arnoud. Deze studie naar de rol van de tong in verschillende culturen was een parodie op de etnologische theorieën van Claude Lévi-Strauss (1908-2009). Lévi-Strauss meende dat collectieve zienswijzen van een cultuur ontstonden uit tegenstellingen. Overtuigingen, rituelen en religie kregen vorm tussen opposities als het heilige en het alledaagse, man en vrouw, leven en dood. Jorn op zijn beurt dreef de spot met de neiging van denkers en wetenschappers om alles in de ijzeren logica van tegenstellingen te vatten. Hij trok die logica in het absurde door en zette de tong neer als spil voor de vergelijkende cultuurwetenschap.

Jorn parodieerde, maar zijn parodieën waren zeer goed doordacht. Veronderstelde hij, tegen wil en dank, ook niet zelf een dieperliggende logica of structuur? ‘Al het denken begint met zien,’ onderstreepte hij in zijn exemplaar van Susanne Langers Philosophy in a New Key. Precies dát was de visie die hij deelde: in den beginne kwam het beeld, woorden volgden later. ‘Alle woorden die ik spui zijn slechts een lange verdediging van een wereld waar woorden geen recht van toegang hebben,’ verklaarde de kunstenaar-denker eens. 

In het ‘tongenboek’ zien wij dat denkbeeld resoneren. Tegenover filosofen en cultuurwetenschappers die taal en schrift neerzetten als fundamenten van elke cultuur, plaatste Jorn de associatieve logica van foto’s met gemarkeerde tongen. En ook die associatie berust in zekere zin op een onderliggend systeem – een systematiek die niet het woord, maar het beeld volgt.