Home Waanzin Angst: Het einde van de onverschilligheid
Waanzin

Angst: Het einde van de onverschilligheid

Door Wilhelm Schmid op 13 maart 2013

07-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Geen autoriteit, geen dominee of politieke partij zal ons nog vertellen hoe we moeten leven; de moderne mens moet zichzelf zien te redden. De Berlijnse denker Wilhelm Schmid bespreekt deze condition humaine. Aflevering 1: Angst.
Plotseling, midden op het trottoir, neemt hij bezit van mij: een onbestemde angst, levensangst, bestaansangst; ik weet niet wat me overkomt. Er opent zich een gat in mij, de wereld om me heen verdwijnt in een treurig niets. Wanneer ik er iemand over vertel, volstaat een begripvol knikje, of men loopt snel door – de angst is ‘negatief’, hij ‘trekt je omlaag’. Angst maakt eenzaam.

Niettemin laat ik hem begaan, voor een poosje tenminste. Een paar dagen genoeg, is dat genoeg? Ik wil hem niet wegstoppen of verdoven, maar in me opnemen en verduren. Want hoe beangstigend de angst ook is, ik vind hem waardevol. Ik kan hem en mezelf vragen stellen: Waardoor wordt de angst opgeroepen? Welke verbanden zijn er met mij en met de wereld waarin ik leef? Is er een leven zonder angst? Wat is leven? Ik begin na te denken, naar informatie te zoeken, conclusies te trekken, zodat er steeds meer levenssferen binnen mijn gezichtsveld vallen. Daarmee beland ik echter midden in het proces van bewustwording, naar een bewuste leefwijze.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Broosheid

Het is nu zaak om zich met de angst als aangrijpingspunt weer op het leven te bezinnen. Afgezien van al het andere is de angst het begin van de levenskunst, het einde van de onverschilligheid tegenover het eigen leven. Langdurige intellectuele vorming is voor levenskunst niet vereist. Een voltooide universitaire studie is niet nodig. Tot angst zijn alle mensen in staat, en hij bezoekt iedereen onaangekondigd. Angst voor zichzelf, angst voor het eigen leven, angst voor het leven van een ander: de angst toont ons wat leven is en hij is verbazend eerlijk verdeeld, treft arm en rijk zonder onderscheid maar vooral degenen die denken zich tegen alles beschermd te hebben.

In moderne ogen is angst al snel een ziekte of stoornis, een pathologisch of disfunctioneel verschijnsel. Toch kan hij goede redenen hebben en ‘betekenis’ verlenen, bovenal als een gevoel dat wijst naar zinloosheid, twijfel en broosheid. Wanneer het leven zich inderdaad afspeelt tussen de polen van oppervlakte en peilloze diepte, dan behoort de angst, in welke vorm en op welk moment ook, fundamenteel bij het leven. Ernaar streven hem voorgoed de baas te worden is dan tevergeefs: dat is de tragische opvatting van de angst, die strijdig is met de functionele opvatting. Angst is het diepe inzicht in structuur en samenstelling van werkelijkheid en wereld; hij maakt zichtbaar wat leven is en wat wezenlijk is – daarom kunnen we niet zonder hem. Merkwaardig genoeg lijkt het uitgerekend de ervaring van diepe en mindere diepe dalen te zijn, die het zelf in staat stelt in andere tijden de toppen van het leven te bereiken. Aan het begin van deze verscheidenheid staat de angst.

Duizeling van vrijheid

Terwijl de antieke filosofie de angst verwierp omdat hij bij een ‘afhankelijk gemoed’ zou horen (Seneca in de vijfde van zijn Brieven aan Lucilius), is het een kenmerkende eigenschap van de moderne filosofie om de angst betekenis toe te kennen en hem antropologisch, als basisvoorwaarde van het menszijn te begrijpen. Reeds Søren Kierkegaard (Het begrip angst, 1844) ziet in de moderne tijd een nieuwe vorm van angst ontstaan, omdat alle maatschappelijke bindingen en metafysische verhoudingen wegvallen. De ervaring van angst is de ‘duizeling van vrijheid’ in het alomvattende niets. Toch is het juist deze ervaring die de mens in staat stelt zich te verhouden tot de vrijheid om zichzelf te kunnen bepalen; vandaar dat de angst de beste gids in het leven is. Martin Heidegger (Sein und Zeit, 1927) beschouwt hem om vergelijkbare redenen als onmisbaar, want wat het bestaan is, wordt het individu pas geopenbaard wanneer hij op zichzelf wordt teruggeworpen: solus ipse. Pas het mogelijke ‘ontglijden’ van het Zijn maakt de mens bewust van het Zijn als zodanig, zodat de angst een ‘buitengewone ontslotenheid van het Dasein’ is. En ten slotte bestempelt ook Karl Jaspers (Philosophie, Band II: Existenzerhellung, 1932) de angst als elementaire menselijke ervaring die de mens aanspreekt in zijn wezenskern: door de grote kwetsbaarheid van het bestaan te ervaren, wordt het gevoel van oppervlakkige geborgenheid ondermijnd en de mogelijkheid van zelfverwerkelijking ontdekt. Ook hij presenteert de angst als een typisch modern verschijnsel, teweeggebracht door wegvallende maatschappelijke en traditionele verbanden waardoor het individu zijn houvast verliest: ‘Een niet eerder gekende bestaansangst is de akelige metgezel van de moderne mens’ (Die geistige Situation der Zeit, 1931). Het gevoel van ontreddering, ‘als een verdwaald punt weg te zinken in een lege ruimte’, kan leiden tot een vlucht in ziekte, wat in elk geval nog een negatief houvast biedt. De angst kan zulke proporties aannemen dat er nauwelijks meer mee te leven valt. Waar blijft dan de levenskunst?

Griezelfilms

Levenskunst heeft als basiselement de cultivering van de angst, om zo een heilzaam evenwicht tussen een teveel en een tekort ervan te verkrijgen. Het kleinste probleem vormt het tekort. Toch bestaat er beslist een tekort aan angst – hoe meer men de angst probeert te vermijden en te ‘bedwingen’, des te meer aanleidingen voor angst men zoekt, zo blijkt immers. Zodra de angst onder een zeker niveau daalt, lijkt het leven onverdraaglijk vlak en spanningsloos te worden. Wellicht is in het menselijk bestaan hoe dan ook angst nodig, ongeacht waarvoor. Vandaar dat we in een existentieel angstkwantum proberen te voorzien, onder andere door ons opzettelijk in angstige situaties te begeven – onze voorliefde voor misdaad- en griezelfilms, voor gevaarlijke sporten en avonturieren getuigt daarvan. ‘Het leven’ zelf bemerkt het gemis en komt in verzet. Zou ikzelf een te groot gemis aan angst hebben?

Toch is er in geval van angst meestal sprake van een overmaat, zozeer zelfs dat twijfel aan het leven zelf ontstaat. Verreweg de grootste moeilijkheid bij de cultivering is daarom het te boven komen van het teveel. Het omgaan met de angst kan dan aanvankelijk een farmacologische kunst zijn, al moet hierbij grote terughoudendheid worden betracht. Psychofarmaca spelen onloochenbaar een rol bij het terugbrengen van extreme angsten op een draaglijk niveau, maar ze kunnen vanwege de ‘bijwerkingen’ geen duurzame oplossing bieden. Dat maakt de dialogische kunst tot veruit de belangrijkste, dat is de kunst van het gesprek met zichzelf en anderen, met vrienden en ‘deskundigen’ met wie zo’n gesprek kan worden gevoerd. Het gesprek geeft de angst de ruimte, waarin hij serieus wordt genomen, kan worden uitgesproken en zichzelf uitspreekt. In het gesprek kunnen de persoonlijke redenen voor de angst aan bod komen, hun mogelijke betekenis voor het eigen leven en het leven in het algemeen. Zodoende kan men het verschijnsel inbedden in het bredere perspectief van onze tijd: wellicht is het immers juist de moderne uitsluiting van de angst die hem zo buitensporig en schijnbaar ongemotiveerd doet terugkeren in afzonderlijke individuen, die hem dan als het ware plaatsvervangend voor anderen moeten dragen. Met iedere formulering neemt de angst in het gesprek meer gestalte aan, wordt hij grijpbaar, en de aanwezigheid van anderen geeft de angstige zelf houvast.

Aanraking

De kunstige omgang met de angst vraagt ook om een kunst der aanraking die zich niet van het woord bedient; bovenal de tedere aanraking die angsten kan doen vergeten. ‘Wanneer ik dicht bij jou kan liggen, dan ben ik niet zo bang meer’, horen ouders hun kinderen zeggen, en het is duidelijk dat deze behoefte aan nabijheid bij volwassenen niet verloren gaat. Aanraking tempert angst, want elke aanraking brengt een ervaring van transcendentie over en doorbreekt de beperkingen van het ik. Het zelf voelt zich niet langer metafysisch eenzaam, en dat gevoel beantwoordt onmiskenbaar aan een werkelijkheid, want met de aanraking door een ander groeit het zelf boven zijn grenzen uit. Daarom komt het erop aan díe banden en betrekkingen aan te gaan en te koesteren die tot aanraking in staat stellen: liefdes- en vriendschapsbanden, geestelijke verstandhoudingen en wellicht ook banden die verwijzen naar een transcenderende dimensie, in het kader waarvan de angst een plaats krijgt en niet voor eens en altijd ‘bedwongen’ moet worden.

Vertaald uit het Duits door Ruud van de Plassche

Wilhelm Schmid is filosoof. Hij woont in Berlijn. In Nederland is van hem verschenen Filosofie van de levenskunst. Inleiding in het mooie leven, uitg.Ambo/Anthos, Amsterdam 2001. Homepage: www.lebenskunstphilosophie.de