In de kubistische schilderkunst verliezen voorwerpen hun herkenbaarheid. Maar juist daardoor kunnen we ze wel op een intiemere manier ervaren.
George Braque, L’homme à la guitare, MoMA
Mijn schilderkunst is niet vooraf bedacht. Het is een diepe behoefte. Ik zie daar nergens de wil in.’ Dit citaat van de Franse kubistische schilder Georges Braque toont een van zijn belangrijkste overtuigingen, namelijk dat je inspiratie niet kunt afdwingen. Integendeel, het komt erop aan je open te stellen voor penselen, verf en doek, en de dingen te laten gebeuren. Hoe meer je het niet wilt, hoe beter het lukt.
Deze paradoxale opvatting vormt een rode draad in de vuistdikke studie Gelatenheid in de kunst van de Leidse filosoof Gerard Visser. Het boek vormt het tweede deel in een trilogie die begon met Gelatenheid. Gemoed en hart bij Meister Eckhart (2008). In dat werk beschreef Visser aan de hand van de middeleeuwse filosoof en mysticus een levenshouding die haaks staat op de huidige opvatting dat ons leven en de dingen maakbaar zijn: gelatenheid. In het gangbare taalgebruik betekent deze term dat de mens vervelende zaken accepteert zonder zich te verzetten. Bij Eckhart gaat het echter om een open manier waarop je de wereld tegemoet treedt. In plaats van jouw wil aan de situatie op te leggen, kun je ‘de dingen laten gebeuren’. Zo’n handelwijze is niet gebaseerd op winstbejag of andere vormen van instrumentalistisch denken, maar op verwondering of ontroering door alles om ons heen.
Spiritualiteit
De wereld van de kunst toont deze houding van gelatenheid volgens Visser op een kernachtige wijze. Bovendien wijzen sommige kunstenaars de weg naar ‘een spiritualiteit van de toekomst’. Deze spiritualiteit zou een antwoord kunnen geven op de beperkte wijze waarop de (westerse) mens met de wereld omgaat, namelijk als een middel om zijn doelen te bereiken. Visser bespreekt drie representanten of voorlopers van de toekomstige spiritualiteit: de Nederlandse dichter Martinus Nijhoff, de Franse kubistische schilder Georges Braque en de Japanse schrijver Yasunari Kawabata. De meest omvangrijke analyse is gewijd aan Braque.
De kubistische schilder maakt deel uit van een revolutie in de kunst die Visser beschrijft als een transitie van gesloten naar open vormen en van substantie naar resonantie. Deze revolutie begint bij de impressionistische schilder Monet, die hoofdzakelijk in licht en kleur geïnteresseerd was. De objecten in zijn schilderijen, zoals hooimijten en kathedralen, zijn dan ook primair dragers van de lichtval. Om dit fenomeen zo goed mogelijk weer te geven vervaagt Monet de contouren van de objecten. De vorm wordt opengebroken. In Monets latere schilderijen verdwijnt ook de horizon: we zien alleen de oppervlakte van een vijver met waterlelies erop.
De door Cézanne geïnspireerde Braque gaat volgens Visser nog veel verder dan zijn leermeester en dan Monet in het openbreken van vormen en het loslaten van de substantie. Vanaf zijn eerste zogenoemde ‘kubistische’ schilderijen vernietigt hij gaandeweg het centrale perspectief en daarmee het landschap. Ook in zijn stillevens hakt Braque een object op in een veelheid van vlakken, waardoor je bijvoorbeeld een muziekinstrument tegelijkertijd vanuit verschillende standpunten kunt bekijken. Dit openbreken van de vorm is echter geen pure destructie. Hoewel een muziekinstrument zoals de blauwe gitaar die het omslag van Gelatenheid in de kunst siert misschien niet direct als zodanig te herkennen is, verleidt Braque de toeschouwer tot iets anders. Namelijk: tot kijkend het instrument aan te raken en er misschien zelfs muziek bij te horen. Wat de beschouwer aan directe herkenbaarheid van het object verliest, wordt overvleugeld door de mogelijkheid van een grote intimiteit met het kunstwerk.
Koppig
In dit licht citeert Visser een aantal veelzeggende uitspraken van Braque over het scheppingsproces. Om te beginnen ziet de schilder ‘nergens de wil’ in het ontstaan van zijn werk. Ook stelt Braque: ‘In mijn schilderkunst ben ik koppig; ik hou vol tot ik de zware echo van het ding heb gevonden.’ Volgens Visser is de schilder niet bezig om een schilderij te bedenken of om een object simpelweg weer te geven, maar laat hij het kunstwerk ontstaan. In plaats van zich als substantie of ‘dik ik’ tegenover de dingen te plaatsen, probeert hij met zijn onderwerp te resoneren of ‘de echo’ ervan op te vangen. Wie zo met de dingen omgaat, laat ze heel en blijft zich over hun geheim verwonderen.
Opvallend genoeg bevat Vissers duiding van Braque een treffende overeenkomst met oosterse filosofieën. Zo stelt Liezi, een taoïstische filosoof uit de Chinese Oudheid, dat ‘de wijze antwoordt als een echo’. De taoïstische levenshouding van niet-doen of wuwei resoneert ook met gelatenheid omdat het er in beide praktijken op aankomt om jouw wil niet aan een situatie op te dringen. Visser refereert in zijn duiding van Braque echter nauwelijks aan oosterse bronnen, waardoor hij laat zien dat noties als ‘leegte’ en ‘niet storend ingrijpen’ zich net zo goed in het hart van de westerse kunst en filosofie aandienen. Zijn boek is te lezen als een herbezinning op deze onderbelichte, maar potentieel openheid scheppende kracht binnen onze traditie. Wie weet vormt Vissers werk het begin van een revolutie. Maar dan wel, om met de eveneens uit gelatenheid schrijvende en schilderende kunstenaar Lucebert te spreken: een kleine, ritselende, ruisende revolutie.
Dit artikel is exclusief voor abonnees