Streven naar schoonheid mag weer in de architectuur. Na honderd jaar functionalisme beseffen architecten langzaam dat een houten vloer of een bloemenpatroon in de buitenmuur mensen gelukkiger maakt dan efficiënt bemeten slaapkamers. Een gesprek met Alain de Botton over de architectuur van het geluk.
De boekenkast van Alain de Botton (1969) zegt niet alleen iets over zijn belezenheid. In de huiskamer van zijn Londense woning wijst de Zwitsers-Engelse filosoof op het patroon van zijn bibliotheek. ‘De vakken waarin ze staan zijn even groot. Binnen de orde heerst de chaos, door al die boekenkaften met hun vele keuren. Deze balans is voor mij een vorm van schoonheid.’ In zijn zoektocht naar het antwoord op de vraag wat mensen gelukkig maakt, is de levensfilosoof bij de bouwkunst aanbeland – door Arthur Schopenhauer ooit omschreven als de laagste van alle kunsten. Volgens De Botton drukt de architectuur echter een belangrijk stempel op ons welbevinden: ‘Een slecht boek kan gemakkelijk worden genegeerd, maar het slopen van een onaangenaam gebouw kost veel meer moeite.’
De Botton sluit zich aan bij de Engelse kunstcriticus John Ruskin, die zei dat we van een woning niet alleen verwachten dat zij onderdak biedt. Een woning zegt ook iets over wat wij belangrijk vinden, zoals schoonheid. Maar wat is die schoonheid? Deze vraag brengt De Botton op een definitie van Stendhal, die schoonheid ‘de belofte van geluk’ noemde. ‘Schoonheid veroorzaakt verlangen. Wat we in een architectonisch werk zoeken, is ongeveer hetzelfde als wat we in een vriend zoeken: je wilt erop lijken. Men ziet een mooi huis en zegt: oh, wat zou ik hier graag willen wonen. Op een meer abstract niveau zeg je: ik zou graag zoals dit gebouw willen zijn. Wat mijn huis me vertelt? Het zegt iets over eigenschappen die ik wil hebben, maar die ik niet heb: over kalmte, sereniteit, moderniteit en een gebrek aan Englishness, of Swissness, of zelfs Dutchness. Daarom is de inrichting van dit huis aan de moderne kant. Hetzelfde geldt voor de rust hier, die in contrast staat met mijn chaotische leven. Daarom houd ik ook niet van Rem Koolhaas met zijn “grappige”, chaotische architectuur. Koolhaas is bang dat het leven saai zal zijn. Zijn angst is niet de mijne. Integendeel.’
De Botton denkt niet dat hij alleen voor zichzelf spreekt. Hij is ervan overtuigd dat mensen gelukkig worden van een gebouw waarin ze afstand kunnen nemen van het leven buiten de deur, en dat hen aanmoedigt om emoties te uiten, die ze daar hebben moeten onderdrukken. Dit is iets wat architecten de afgelopen honderd jaar naar zijn idee amper begrepen hebben. Het probleem van de architectuur in de negentiende en zeker in de twintigste eeuw is volgens De Botton de overheersing van de harde wetenschap, waardoor schoonheid ondergeschikt werd.
Bijlmermeer
Waar er ooit heilig respect was voor decoratie, daar ontstond er in de moderne tijd ontzag voor een wetenschappelijk functionalisme. Bovendien verloor de architectuur haar plaatsgebondenheid. ‘Dat stelde architecten voor een probleem. Waar laten we onze keuzes door leiden? Het antwoord was technologie, een krachtig, glamourous antwoord, maar filosofisch gezien niet te verantwoorden. “Waarom heeft u dat zo gebouwd?”, vraagt het publiek aan de architect. “Dat is volgens de richtlijnen van de moderne wetenschap”, luidde het antwoord, waarmee de discussie voorbij was. Ridicuul. Wetenschap bepaalt de vorm van een vliegtuigvleugel, maar niet de vorm van een dak.’
De Botton besteedt in zijn boek ruim aandacht aan zijn landgenoot Le Corbusier, de meest modernistische en omstreden architect van de afgelopen eeuw. Een architect wiens streven naar orde en functionalisme lijnrecht tegenover de chaos en bouwkundige speeltuinen van Koolhaas staat. De Botton: ‘Le Corbusier kwam uit een overvolle negentiende-eeuwse stad en droomde over de moderne wereld.’ De met veel groen omringde betonnen torenflats van Le Corbusier en zijn leerlingen doken op in de Parijse buitenwijken, de Bijlmermeer, in Algiers en de Braziliaanse hoofdstad Brasilia. Een combinatie van futurisme, optimisme en blinde liefde leidde bij hem tot de gedachte dat 2700 mensen zonder probleem dezelfde voordeur konden (en vooral wilden) gebruiken. Le Corbusier had geen rekening gehouden met de geschiedenis en met het karakter van de mens.
Dat het ‘wonen hoog in de lucht’ nergens echt goed functioneert, verbaast De Botton daarom allerminst. ‘Le Corbusier noemde woningen “machines for living”, compleet met lampen uit de fabriek, maar zonder sofa’s of boekenkasten. Interieur maakte bij hem plaats voor “uitrusting”. Dat is niet een woning waar de fabrieksarbeider na acht uur werken aan de loopband, naar verlangde of iets als geluk kon vinden. Een andere illusie is het scheiden van verkeersstromen, een droom van het bedrijfsleven, maar funest voor de leefbaarheid. Geen moment heeft Le Corbusier gedacht aan het feit dat voetgangers het autoverkeer op een natuurlijke wijze afremmen. Van harmonie en balans had hij weinig begrepen.’
De Botton denkt overigens niet dat het leven in flats per se een deprimerende aangelegenheid hoeft te zijn. ‘Veel hoogbouw is goedkoop gemaakt, lage plafonds, vreemde vormen, slecht materiaal en te veel woningen in een gebied. Goede hoogbouw is erg moeilijk: het werkt alleen als het luxe is. In Manhattan kun je prachtig wonen. Soms kan hoogbouw onverwacht hip worden, zoals de Corbusiaanse Trellick Tower van Erno Goldfinger in de Londense wijk Notting Hill. De visie op de toekomst, de nieuwe zakelijke wereld was indertijd eng – niemand wilde op een van de dertig etages wonen – maar nu zijn de woningen onbetaalbaar.’
Tegenwoordig wordt er volgens De Botton op een luchthartige, ironische manier tegen oude, liefst half vervallen bouwwerken aangekeken, een beetje volgens het motto van Karl Marx, dat gebeurtenissen in de geschiedenis twee keer plaatsvinden: eerst als tragedie en vervolgens als komedie. Mensen vinden het tegenwoordig prachtig om in oude fabrieken, stations of havenloodsen te wonen, vaak gebouwen met een eigen karakter, stijl en geschiedenis. Het is dan ook een reactie op een wereld die te onpersoonlijk wordt. De waardering van gebouwen en van hele wijken verandert door de tijd heen. Of de Parijse voorsteden ooit hip worden? ‘Ik sluit het niet uit, mits de regering manieren vindt om de sociale problemen te verminderen. Vergeet niet dat het tien eeuwen heeft geduurd eer de gebouwen in het oude Rome, zoals het Colosseum – dat was ooit een veemarkt – werden geherwaardeerd. En in Duitsland mag het door de nazi’s besmette neoclassicisme langzamerhand weer.’
Het technologische functionalisme is echter nog niet uit het vocabulaire van de hedendaagse bouwkunstenaars verdwenen, aldus De Botton. ‘Het gebouw Gherkin van Norman Foster is beroemd en geliefd om zijn vorm: elegant, gebalanceerd, symmetrisch en harmonieus. Eigenlijk is het een heel traditioneel gebouw; architecten uit de achttiende eeuw zouden het zeker hebben gewaardeerd. Foster echter weigert er op deze manier over te praten, want elegantie suggereert kunst, en kunst wordt geassocieerd met subjectiviteit en frivoliteit. Hij beroept zich er liever op hoe efficiënt en milieuvriendelijk van het gebouwde Gherkin is.’
De Botton meent dat ‘schoonheid’ het nieuwe grote verhaal binnen de architectuur zal zijn, met de technologie als hulpmiddel. ‘De Zwitserse architecten Herzog and De Meuron, onder meer bekend van de Tate Modern in Londen, hebben decoratie herontdekt. Zij willen een gebouw mooi maken. Ze verwerken plaatjes in de muur -iets dat lange tijd ondenkbaar was. Ooit deden architecten dat, gebouwen decoreren met engelen op de façades.’
‘Mensen vinden het prachtig, maar honderd jaar geleden werd bepaald dat het “fout” was. Otto Wagner noemde decoratie spottend de juwelen van een gebouw.’ Maar de decoratie is terug. Een van De Botton’s lievelingsarchitecten is Wiel Arets, die de bibliotheek van de Universiteit Utrecht heeft ontworpen. In de betonnen muren ervan heeft hij glazen bloemen verwerkt. En het is ook nog eens heel handig. Achter zo’n versiering kun je prima fouten verbergen.
De creaties van Arets en Herzog & De Meuron behandelt De Botton onder het kopje ‘balans’, een van de vier elementen waarmee De Botton schoonheid probeert te definiëren. De anderen zijn orde, coherentie en elegantie. Dat laatste treft hij aan in zijn vaderland, bij een spoorbrug over een ravijn nabij Chur. Die laat zien hoe schoonheid verbonden is aan onze waardering voor een menselijke schepping die, tegen alle verwachtingen in, de krachten van de natuur weerstaat en die onze gebreken overwint. Het derde element, coherentie, brengt hem weer op Nederland, maar dan in Japan. Zijn bezoek aan Dutch Village in Nagasaki viel hem tegen. ‘Een gebouw kan mooi zijn, maar verkeerd aanvoelen, wanneer het op de verkeerde plaats staat’, lacht De Botton.
Parijse appartementenblokken
‘Le Corbusier zei simpelweg: “Mijn ontwerpen zijn van deze tijd. Beton is onze grondstof en dit is hoe je daarmee moet bouwen.” Op zijn beurt verkondigde Goethe ooit: “De gotische architectuur, dat is Duitsland”. Deze opmerkingen klinken eenvoudig, maar er zit wel iets in. Architecten hebben gelijk wanneer ze zeggen dat niet alles mogelijk is. Een gebouw moet de omgeving reflecteren; je gaat geen chalet in Engeland neerzetten. Er is geen universele waarheid, maar er is wel een universele lokale waarheid, namelijk dat gebouwen moeten “communiceren” met hun omgeving.’
Als voorbeeld van orde geeft de Botton de symmetrische rijen appartementenblokken met hun balkonnetjes langs de Parijse boulevards. Deze bieden een toevluchtsoord voor mensen die in hun dagelijkse leven al genoeg chaotische momenten beleven. Daarnaast staat deze vorm van stedenbouw bij De Botton symbool voor het opofferen van individueel belang voor een collectief idee van het goede leven. Terwijl mensen in het dagelijks leven kibbelen, stelen en vechten, herinneren deze ‘monumenten van beschaving’ ons aan de momenten waarop we onze lagere instincten kunnen onderdrukken. Deze belangeloze saamhorigheid mist hij in Londen. ‘Voor de Engelsen is het huis hun kasteel. Gemeenschappelijke idealen bestaan hier amper. Dat was al zichtbaar na de Grote Brand van 1666. De architect Christopher Wren, bekend van St. Paul’s, zag dit als een uitgelezen moment om de stad op een ordentelijke wijze te herscheppen, maar de kortetermijnbelangen van de middenstand prevaleerden.’
Moderne varianten op deze communale gedachte vond hij in Nederland, architectonisch bekeken het meest interessante land van de wereld. ‘Daar hebben de architecten – behalve Koolhaas dan – begrepen dat alles draait om harmonie, om balans.’ Een combinatie van de vier genoemde kernwaarden van schoonheid trof De Botton aan in het Oostelijke havengebied van Amsterdam. ‘Een mooi voorbeeld van klassiek ontwerpen in een moderne tijd. De nieuwe generatie rijtjeshuizen hebben allemaal dezelfde afmetingen, maar binnen die grenzen is er ruimte voor sierlijkheid, uitbundigheid, creativiteit, verschillende materialen, voor afwijkende raamkozijnen en hoogte van de plafonds. Dat is architectuur op zijn best: een intelligente combinatie van verleden en toekomst, van orde en chaos in een gemeenschap en individuele vrijheid.’
Kwinkslagen naar het verleden zitten in de kleine dingen, afhankelijk van onze eigen levensgeschiedenis en de daaraan gekoppelde herinneringen. Een scheur in een houten vloer, een kolenkachel of zelfs een sofa van de IKEA. Die objecten vertellen ons iets, aldus De Botton. Tijdens het interview wijst De Botton op de bloemen aan de buitenkast van het raamkozijn. Hij heeft dit stukje Victoriaanse glorie eigenhandig hersteld. ‘Zulke subtiliteiten waren heel gewoon in de negentiende eeuw, en ze komen nu terug, deze verwijzingen naar de natuur, gewoon omdat het mooi is, iets sensueels heeft. Vanwege de schoonheid, ja.’
Alain de Botton, De architectuur van het geluk (Atlas, € 19,90).