Home Achterhuis en Koning: ‘We zijn nog nooit zo vreedzaam geweest’

Achterhuis en Koning: ‘We zijn nog nooit zo vreedzaam geweest’

Door Marc van Dijk op 24 september 2014

10-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Berichten over extremisme en burgeroorlogen zijn aan de orde van de dag. Toch weet de mensheid geweld steeds beter te beteugelen, menen Hans Achterhuis en Nico Koning. ‘We willen krachtmetingen aangaan, maar zonder elkaar te verwonden.’ Ze schreven er een boek over.

Als testje vraagt Nico Koning weleens aan zijn studenten waar en hoe ze denken te sterven. ‘Ik krijg dan uiteenlopende antwoorden’, vertelt hij. ‘Over al dan niet erfelijke ziektes in de familie, vaders en moeders die in hun slaap zijn overleden, euthanasie, fijne of minder fijne ervaringen in ziekenhuizen. Maar nooit antwoordt iemand: aan een geweldsdelict.’

Het feit dat de antwoorden vrijwel altijd uitgaan van een of ander bed in een rustige setting doet je beseffen hoezeer westerlingen gewend zijn geraakt aan een geweldloos leven. Terwijl het historisch gezien bijzonder is dat ze erop kunnen rekenen dat ze geen gewelddadige dood zullen sterven. ‘In de oertijd was de kans op een gewelddadig levenseinde ongeveer een kwart’, zegt Koning. ‘En nog in de tijd van onze overgrootouders was die kans beduidend groter dan nu en iets om serieus rekening mee te houden.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Hemeltergend
Hans Achterhuis, emeritus hoogleraar filosofie en voormalig Denker des Vaderlands, publiceerde in 2008 de lijvige studie Met alle geweld. In dit veelgeprezen en bekroonde boek ging Achterhuis op zoek naar de onuitputtelijke bronnen van geweld. Overal kon geweld door ontstaan, van conflicten over grondstoffen tot religieuze twisten, maar ook door politiek vol ‘goede bedoelingen’ en gewapende interventies. Nu heeft Achterhuis met andragoloog Nico Koning, vriend, oud-student en -collega, een vervolg op dit boek geschreven: De kunst van het vreedzaam vechten.

Vergelijkbaar zijn de toon, de diepgang, de rijke variatie van bronnenmateriaal en de lengte van de filosofische en historische lijnen. Maar de strekking is totaal anders: dit keer gaat het om geweldsbeteugeling. Het geeft daardoor een ander, misschien zelfs optimistischer beeld van de mensheid. In een smal kamertje in een Amsterdams universiteitsgebouw bespreken we bij bescheiden academische koffie en broodjes hun werk. Ze proberen in hun eigen woorden ‘de belangrijkste moderne beschavingspraktijken waaraan geweldbeteugelende effecten zijn toe te schrijven in kaart brengen, met de pretentie daarmee de aanzet te geven voor een nieuwe moderniseringstheorie. In deze theorie worden moderne beschavingsvormen geïnterpreteerd als vreedzame vechtstrategieën’.

In welke wereld leven de auteurs eigenlijk? Hun aanpak lijkt niet de meest voor de hand liggende voor een boek dat verschijnt na een zomer vol hemeltergend geweld. De uitgever wilde dat de schrijvers de laatste actuele ontwikkelingen nog in hun boek opnamen. Daar hebben ze in veel gevallen gehoor aan gegeven, maar op een gegeven moment was het na vijf jaar lezen, schrijven, overleggen en schrappen wel klaar. Bovendien was het niet meer nodig, vonden ze. Aan de strekking kon deze zomer niets veranderen.
Achterhuis: ‘Het boek is hoogst actueel, het nieuws is er bijna dagelijks in te herkennen. Ik kan wat ik in de krant lees vrijwel altijd als illustratie zien van de processen die we beschrijven. Poetin, bijvoorbeeld, past in het beeld van een autocratische leider die zich verzet tegen de vrijheid en gelijkheid die wij in het Westen kennen. Hij gebruikt graag retoriek over het verval van traditionele gezagsstructuren in gezinnen. Hij zegt dingen als: “Bij jullie hebben vaders geen gezag meer over hun kinderen. Dat leidt tot chaos.”’

En wat zegt u daarop terug?
‘Dat het reuze meevalt – kijk hier maar eens rond. We slaan elkaar de hersens niet in, en dat terwijl we in onderlinge gelijkheid leven. Dat is een verdomd knappe prestatie.’ Het belangrijkste weerwoord dat Achterhuis en Koning geven op het verwijt dat hun lof van de vrede misplaatst zou zijn in een tijd waarin de oorlog toch allerminst is uitgebannen, is dat ze de grote lijn beschrijven – niet het laatste journaal. Koning: ‘Hardnekkig is het beeld dat de twintigste eeuw de bloedigste ooit was. Het tegendeel is waar: het was verreweg de mínst bloedige, ondanks twee wereldoorlogen. In feite zijn we nog nooit zo vreedzaam geweest. Dat besef heeft ons zelf wel verrast.’

Natuurlijk zijn er voortdurend explosies van geweld. Maar toch, schrijven ze: ‘De oorlogen in Syrië, Oekraïne, Libië en Irak, hoe ernstig ook, zijn niet te vergelijken met het geweld van bijvoorbeeld de Europese godsdienstoorlogen of van opstanden in de Chinese geschiedenis, waarbij bevolkingen werden gedecimeerd.’

Koning: ‘Bij de opstanden in Syrië zijn tot nu toe naar schatting ruim 170.000 doden gevallen. Als we dit afzetten tegen een enigszins vergelijkbare opstand waarmee bijna vier eeuwen geleden in Duitsland de Dertigjarige Oorlog begon (1618-1648), dan zien we een opvallend verschil. Volgens de laagste schattingen vielen er destijds 7 miljoen doden: meer dan een kwart van de toenmalige bevolking, terwijl de wapens nog lang niet zo dodelijk waren. Omgerekend zouden er – wat God verhoede – nu in Syrië minstens 6 miljoen doden moeten vallen om op hetzelfde geweldsniveau te komen.’

Wat Achterhuis en Koning fascineert, is dat we in het vrije Westen het bloedvergieten achter ons hebben gelaten, zonder dat daar in onze contreien een autoritaire orde of een hobbesiaanse oorlog van ‘allen tegen allen’ voor in de plaats is gekomen. Want begrijp ze niet verkeerd: ze zullen nooit beweren dat gewelddadigheid uit de menselijke natuur te verwijderen is. Koning: ‘Wij gaan er juist van uit dat mensen er altijd toe geneigd zijn elkaar naar het leven te staan. De vraag is alleen: hoe gaan ze met die neiging om? En als ze er op grote schaal in slagen om er niet aan toe te geven, hoe krijgen ze dat dan voor elkaar?’

Het antwoord omvat bijna 700 pagina’s, van prehistorie tot heden, over de onvermijdelijke conflicten tussen mensen die makkelijk tot geweld leiden. Om dit geweld te beteugelen ontstonden al in vroege samenlevingen ‘verticale gezagsstructuren’. Geweldsbeteugeling had dus ook altijd een dubieus neveneffect: ongelijkheid. In de eerste grote staten, tijdens de klassieke Oudheid, werd de geweldsbeteugeling effectiever, maar de ongelijkheid groeide mee.

Pas met het ontstaan van de moderniteit, via Reformatie en Verlichting, werd gelijkheid het ideaal. ‘Moderne mensen zijn erin geslaagd een vorm van vrede te vinden zonder broederschap, orde zonder heilig gezag en moreel besef zonder taboes,’ schrijven Achterhuis en Koning. ‘De ongelijkheden die zo wezenlijk waren voor het functioneren van traditionele culturen, lijken we te kunnen missen. Hetzelfde geldt voor de onvrijheden en voorgeschreven patronen die met de tradities gegeven waren. De mensheid is bezig een ander type beschaving te creëren, dat niet minder effectief is in het beteugelen van agressie en geweld.’

U hebt geschreven over de gevaren van utopisme. Bent u nu alsnog zelf een utopist, of op z’n minst een vooruitgangsoptimist geworden?
Achterhuis: ‘Nee. Wij benadrukken voortdurend dat er ondanks de beschavingskunst van het vreedzaam vechten altijd een terugval in oude patronen kan ontstaan. Het cultuurloze land is altijd om de hoek. De moderne mens heeft zichzelf met vallen en opstaan geleerd om een sportieve houding aan te nemen: we willen krachtmetingen aangaan, maar zonder elkaar te verwonden. We zijn bereid daarbij bepaalde spelregels te volgen en spelleiding te accepteren. En we kunnen verliezen incasseren.

Deze sportieve houding zien we op alle niveaus. Op het niveau van het gezin is er de “onderhandelingshuishouding”, een term van Abram de Swaan, het moderne alternatief voor de “bevelshuishouding”, waar vaders wil wet was. Binnen moderne staten geldt dat het formele gezag bij een abstracte orde van wetten en procedures ligt, in plaats van bij personen. En ook op het hoogste niveau, van regeringen onderling, probeert men het bij vreedzaam vechten te houden.

Maar zoals gezegd: overal loert gevaar. Er hoeft maar dit te gebeuren en het speelveld kan weer in een slagveld veranderen. Daar heb ik ook in mijn eerdere boeken op gewezen; vrije markten vergen strenge marktmeesters, het spel vergt spelregels én de bereidheid je aan die regels te houden. Die bereidheid is een groot goed, dat gecultiveerd moet worden, en dat niet uit het niets te creëren is. Dat was ook de grote vergissing van Francis Fukuyama (Het einde van de geschiedenis), die ervan uitging dat alle staten zich vanzelf in deze richting zouden bewegen. Daar is hij zelf ook op teruggekomen – en terecht.’

Achterhuis en Koning bevinden zich ergens tussen die (oude) Fukuyama en Samuel Huntington (Botsing der beschavingen), die in culturele identiteit de nieuwste, onoplosbare bron van gewelddadige conflicten ziet. Belangrijk is daarbij dat hun ‘kunst van het vreedzaam vechten’ geen universeel en voor export geschikt westers heilsprincipe is, maar een modern element dat overal in de wereld lijkt te ontstaan waar een horizontale orde groeit uit vanouds verticale structuren.

De auteurs geven als het gaat om toekomstige ontwikkelingen een intrigerende stem aan de Frans-Amerikaanse denker René Girard. Koning: ‘Het basisinzicht van René Girard is dat onze verlangens niet natuurlijk zijn, maar gevormd worden door de aspiraties van anderen om ons heen. Simpel gezegd: we willen niet wat we zelf willen, maar we kopiëren de verlangens van anderen, tegen wie we opkijken. De toepassing van dat idee maakt het mogelijk om zowel de wereldwijde pogingen tot modernisering als het verzet ertegen beter te begrijpen. Girard verbindt gelijkheid met geweld. In zijn ogen was het onvermijdelijk dat een toename van gelijkheid leidde tot een toename van geweld. Er wordt veel geschreven over empathie als iets positiefs, maar empathie kent ook gevaarlijke varianten. Empathische gevoelens laten je meevoelen met de ander, maar ook meeverlangen met de ander. En dan kun je elkaars tegenstander worden. De oerangst voor gelijkheid kwam ook in oorsprong daarvandaan. En die angst is eigenlijk heel rationeel: gelijkheid is nog steeds bedreigend. Dat is een grondidee van ons boek.’

Achterhuis: ‘Maar gelijkheid heeft ook iets onweerstaanbaars. En zoals het geweld van IS zich virulent kan verspreiden via alle nieuwe media, zo verspreiden ook vrijheid en gelijkheid zich als beeld over de wereld. Jongeren zien dat, waar ze ook opgroeien. Ook daarop is Girards theorie van toepassing; die beelden kunnen verlangens wekken.’

Voorlopig zijn er nog heel wat regimes die gelijkheid als een bedreiging weten te presenteren. Het micro- en macroniveau hangen daarbij volgens de auteurs nauw met elkaar samen. Invoerders van de sharia voeren hun macht primair uit via leefregels voor families. De hoon van Poetin over Europese vaders die geen gezag meer hebben, hangt samen met zijn politiek. Want als mensen in familieverband meer gelijkheid ervaren, accepteren ze ook minder makkelijk een autoritaire heerser.
 

Anti-autoritaire crèche

Achterhuis en Koning doorleefden vol overtuiging de idealen van de jaren zeventig. Ze leerden elkaar kennen op de subfaculteit andragologie, een soort universitaire variant van de sociale academie. Daar studeerde toen iedereen die de wereld wilde veranderen en die de verticale orde van gezag, van staatsniveau tot familie- en relatieverband, wilde vervangen door een horizontale.

Achterhuis: ‘Ik heb bij een mannengroep gezeten, mijn vrouw bij een vrouwengroep, en we brachten onze kinderen naar de anti-autoritaire crèche, waar zich soms chaotische scènes met egoïstische kinderen afspeelden.Natuurlijk maakten we fouten, maar ik kijk er niet hoofdschuddend op terug. Sterker nog: ik zie nu pas hoe grensverleggend we bezig waren. Veel van wat we nu als vanzelfsprekend ervaren, is toen bevochten. Mijn ouders hadden geen vrienden; ze hadden uitsluitend kennissen. En ook als geliefden denk ik dat ze niet de intimiteit kenden die wij kunnen ervaren. Wij leven in een tijd waarin kinderen het openlijk oneens kunnen zijn met hun ouders. Dat heeft nooit bestaan, nergens. De mate van gelijkheid die wij kennen is ongekend en ik zou nooit meer in een land willen leven waar het anders is.’