Denken kost tijd. Dat klinkt zo vanzelfsprekend dat het vaak vergeten wordt. De gemiddelde denktijd die leerlingen krijgen nadat een docent een vraag stelt in de klas, is een paar seconden. Dat is misschien net genoeg om ‘Maastricht’ te roepen als er naar de hoofdstad van Limburg wordt gevraagd, maar niet genoeg om na te denken over de vraag of lichaam en geest twee verschillende dingen zijn.
Als je wil dat leerlingen meer doen dan rijtjes stampen en opdreunen, moet je ze dus tijd geven om te denken. Ze moeten uit de routine-modus komen waarin we het grootste deel van de dag zitten. Die modus is heel handig als je op de fiets zit of een ei bakt, maar niet als je over filosofische vragen wil nadenken. Daarvoor moet de automatische piloot uitgeschakeld worden, de versnelling een tandje lager. Dat is niet iets dat de meeste mensen uit zichzelf geneigd zijn om te doen. Meestal is er een probleem voor nodig. Als het om een filosofisch probleem gaat, is het nodig om geen genoegen te nemen met het eerste wat in je opkomt. Geen appeltje-eitje dus, eerder een stoofgerecht dat langzaam gaart.
