Home ‘Wie nergens toe dient, wat kan die nog overkomen?’

‘Wie nergens toe dient, wat kan die nog overkomen?’

Door Michel Dijkstra op 23 november 2012

01-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Het nut van het nutteloze – daarover gaat een van de paradoxale verhalen uit de Zhuangzi, een collectie taoïstische vertellingen. Een gesprek met de vertaler, Kristofer Schipper, sinoloog en tao-meester.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

 ‘Hui Zi zei eens tot Zhuang Zi: “Neem nou eens die grote boom, die de mensen chu noemen. Zijn dikke stam zit vol knobbels en bulten. Er is geen rechte lijn op te trekken. Als hij langs de weg staat, is er geen timmerman die er naar omkijkt. Krek die woorden van jou: wel groot, maar zonder enig nut. Iedereen keert ze de rug toe.” Zhuang Zi antwoordde: “Heb je nooit een boskat of een wezel gezien? Ze sluipen laag bij de grond, loerend op kleine diertjes. Dan nemen ze een grote sprong en raken in de val. En nu heb jij een boom, maar je beklaagt je dat hij geen nut heeft. Waarom plant je hem dan niet in het land van niemendal, in het veld van de wijde duisternis? Dan ga je er lekker naast zitten nietsdoen of er vrij en blij onder liggen slapen. Want:
 
Niet ten prooi zal hij vallen aan de bijl!
Geen ding zal hem ooit kwaad doen!
Wie nergens toe dient,
Wat kan die nog overkomen?”’
 
Dit paradoxale verhaal over het nut van het nutteloze komt uit de Zhuangzi, een collectie taoïstische vertellingen. De teksten, die traditioneel worden toegeschreven aan de mythische Chinese wijze Zhuang Zi, ontstonden tussen 360 en 204 voor Christus. Door de rijke fantasie, krachtige retoriek en diepgang is de verhalenbundel niet alleen een hoogtepunt uit de taoïstische filosofie, maar ook uit de wereldliteratuur. Dankzij sinoloog Kristofer Schipper is het werk voor het eerst integraal in het Nederlands vertaald.
In tegenstelling tot oudere vertalingen, zoals de Engelse van Burton Watson, baseert Schipper zich puur op de Chinese grondtekst, zonder er Japanse vertalingen bij te betrekken: ‘De complete Zhuangzi is door mijn werk voor het eerst in een Europese taal vertaald’, vertelt Schipper. ‘Collega’s uit Amerika en Frankrijk belden mij op met de vraag waarom ik dit in ’s hemelsnaam in het Nederlands deed. De belangrijkste reden is dat ik de grote literaire kwaliteit van het werk alleen in mijn moedertaal kon benaderen.’

Scheer je weg!

Over Zhuang Zi, de mysterieuze schrijver van de gelijknamige verhalen, is zeer weinig bekend. Een klassiek Chinees geschiedeniswerk vermeldt dat hij uit de streek Meng kwam, als klerk in een laktuin werkte en dat zijn geschriften meer dan honderdduizend karakters telden. Ook vermeldt de geschiedschrijver een anekdote waarin Zhuang Zi de gezant van een steenrijke Confucianistische vorst wegstuurt met de woorden: ‘Scheer je weg! Ik geef er de voorkeur aan om in m’n modderpoel te blijven spelen, in plaats van me door een potentaat in het gareel laten slaan! Nooit van m’n leven zal ik een ambt aanvaarden, maar altijd fijn blijven doen waar ik zelf zin in heb.’

Schipper vindt deze summiere informatie over Zhuang Zi veelzeggend, omdat die licht werpt op de ontstaansgeschiedenis van de taoïstische filosofie. De taoïsten zetten zich omstreeks de vierde eeuw voor Christus af tegen de heersende Confucianistische filosofie. Terwijl de Confucianisten een elitaire, op strenge riten gegrondveste leer aanhingen, was het taoïsme juist een volksgeloof dat de starheid van zijn tegenspelers probeerde te doorbreken.

De hoofdgedachte van de Zhuangzi is volgens Schipper dan ook de vrijheid van de mens: ‘Er is geen sprake van een god of andere transcendente instantie die je aan banden legt. Het taoïsme gaat uit van de Tao, de onkenbare oorsprong der dingen. Wat wij niet weten is daarom belangrijker dan wat wij wel weten. De taoïstische school spitst zich toe op de kennisleer. Zij houdt zich niet bezig met de zijnsleer, want wat ‘zijn’ is, weet niemand. Je kunt daar eindeloos over doordrammen, maar dat moet je volgens de Zhuangzi juist niet doen. Als je de zijnsvraag wegneemt, houdt je een totale vrijheid over.’

Schipper stelt dat we de werkelijkheid niet alleen met ons verstand en onze zintuigen, maar ook door intuïtie en gevoel benaderen: ‘Hierdoor zie je naast de betrekkelijke waarheden een eigenlijke waarheid die het verstand te boven gaat. Deze werkelijkheid kun je bijvoorbeeld benaderen door heilige huisjes omver te schoppen, scheppingsmythen belachelijk te maken en kritiek te uiten op de causale logica. Dat is precies wat er in de verhalen van de Zhuangzi gebeurt.’

Het verhaal van de nutteloze en daardoor op een hogere manier nuttige boom is een sprekend voorbeeld van de taoïstische benaderingswijze. Schipper: ‘Een ander verhaal dat ik aantrekkelijk vindt, gaat over het feit dat je als wandelaar maar een klein stukje van de aarde kunt gebruiken. De plekken waar je niet bent, zijn het belangrijkst, anders kun je je niet voortbewegen.’

De taoïstische wijze probeert vanuit de totale vrijheid te leven. Hij beseft dat de wereld is zoals zij is, en dat er niets aan haar veranderd hoeft te worden. Hij stemt zich af op de natuur en haar ritme van dag en nacht, ouderdom en jeugd, geboorte en dood. Dit afstemmen op het kosmische ritme wordt ‘Het volgen van de Tao’ genoemd en vindt bij uitstek plaats in het ongebonden zwerven. Het eerste hoofdstuk van de Zhuangzi heet dan ook: ‘Zwerven, vrij en blij’.
 
Schipper heeft het taoïsme niet alleen in zijn studeerkamer onderzocht. In Taiwan werd hij tot Tao-meester gewijd: ‘Er is ontzettend veel kennis over het taoïsme verwoest of verloren gegaan. De enige manier om achter bepaalde dingen te komen is zelf in de traditie te springen. Ik deed dit dus puur uit wetenschappelijk oogpunt en maakte dit mijn leraren van tevoren duidelijk. Ze gingen gelukkig zeer serieus met mij om.’

Sinds 2001 woont Schipper in de Chinese havenstad Fuzhou, waar hij een instituut aan de plaatselijke universiteit leidt. Op de vraag of hij nog sporen van het taoïsme in zijn omgeving waarneemt, antwoordt hij in eerste instantie ontkennend: ‘Je ziet er helemaal niets van terug, maar dat was altijd al het geval. China heeft twee gezichten: een modern-westers en een verborgen-religieus gelaat. Bij het verborgen-religieuze hoort de traditionele geneeskunst en kosmologie. Deze vormen de fundamenten van het taoïsme en worden door iedereen onderschreven. Zo is de Chinese samenleving, van de laagste fabrieksarbeider tot de hoogste partijbons, doordrongen van het taoïsme.’
 
 Zhuangzi. De volledige geschriften, vert. Kristofer Schipper, uitg. Augustus, Amsterdam 2007, 432 blz., € 35,-