Home Zygmunt Bauman: ‘Moed, hoop en koppigheid’

Zygmunt Bauman: ‘Moed, hoop en koppigheid’

Door Patrick van IJzendoorn op 28 november 2012

05-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Omdat we de enorme snelheid van veranderingen niet kunnen vertragen, laat staan de richting ervan bepalen, richten we ons op de dingen die we wél kunnen beïnvloeden: andermans sigarettenrook, te veel zonlicht en onbeschermde seks.’ De Poolse Zygmunt Bauman fileert de huidige tijd.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een van de eerste dingen die opvallen bij het binnentreden van Zygmunt Baumans huis, is het bordje aan de muur waarop staat dat een mens niet langer leeft wanneer hij stopt met het bedrijven van de liefde, met drinken en roken, maar dat het leven dan slechts langer lijkt te duren. Een provocerende uitspraak in een maatschappij waar paranoïde puriteinen het voor het zeggen hebben. ‘Men fixeert zich tegenwoordig sterk op veiligheid en gezondheid. Een gebrek aan existentiële gemoedsrust’, zegt de Pools-Engelse socioloog die bekend is geworden door zijn sceptische houding jegens de zegeningen van de moderniteit. ‘Maar kom vooral verder.’

De 81-jarige emeritus professor van de universiteit van Leeds leidt me door het huis waar hij al ruim dertig jaar woont. Gasten worden er, indachtig het Poolse gezegde dat ‘een gast in huis God in huis’ is, hartelijk ontvangen en getrakteerd op druiven, zoete koekjes en thee met melk. Zijn studeerkamer staat vol met boeken, over de Jodenvervolging, het Britse socialisme en natuurlijk met zijn eigen werk, waaronder vertalingen van zijn hoofdwerk Modernity and the Holocaust in het Koreaans en Urdu. De planken en tafels staan vol met familiefoto’s. Wanneer ik hem vraag wat de belangrijkste eigenschappen van een denker moeten zijn, refereert Bauman aan Václav Havel, op wiens zeventigste verjaardag hij afgelopen najaar te gast was. ‘Hij had alles wat een denker nodig heeft: moed, hoop en koppigheid. Daarmee wierp hij een van de meer sinistere regimes van Oost-Europa omver.’

Treinstation

Zelf is Bauman slachtoffer van een ander sinister regime in Oost-Europa: het Poolse, waar het communisme ook een antisemitische kant had. In 1968, toen er in westerse landen op revolutionaire wijze werd geflirt met communistische experimenten, was Bauman net als zijn vriend en collega Leszek Kolakowski gedwongen zijn vaderland te verlaten. Terwijl Kolakowski prestigieuze posten zou aannemen op Berkeley, Oxford en Yale, legde Bauman verleidelijke aanbiedingen naast zich neer. Na een verloren jaar in Tel Aviv, waar hij zich ergerde aan het zionistische sentiment, installeerde hij zich in de luwte van Leeds. Om precies te zijn in een degelijk huis langs de drukke ringweg, niet ver van het vliegveld. ‘Was het niet Ludwig Wittgenstein die schreef dat het treinstation de beste plaats is om over filosofische problemen na te denken?’ lacht Bauman wanneer ik hem vraag naar de voor- en nadelen van een teruggetrokken leven als balling. ‘Veel verbannen denkers beschouwen hun positie als een privilege. Het meest vruchtbare cognitieve perspectief ligt tussen betrokkenheid en onafhankelijkheid. De banneling hoeft daar niet naar op zoek, want hij bungelt daar al tussenin. Mijn landgenoot Czeslaw Milosz, de dichter, suggereerde dat intellectuelen die kozen, of moesten kiezen voor het grote onbekende dat “ballingschap” heet, beter inzage kregen in de toestand van de medemens.’

Het teruggetrokken leven in het hart van Yorkshire bood Bauman de mogelijkheid om in een tempo van één boek per jaar te werken aan een indrukwekkend oeuvre dat draait om de problemen van de ‘modernistische visie’ op de wereld. Binnen de moderne traditie heerst een onvoorwaardelijk en optimistisch geloof in de morele vooruitgang van de mens, het vrijgevochten individu. Namen van denkers als René Descartes, Immanuel Kant, Hegel, Karl Marx en Jürgen Habermas vallen vaak wanneer men spreekt over de moderne dwang om, met behulp van de waardevrije wetenschap, te komen tot een volledig redelijke en beheersbare wereld. In zijn werk waarschuwt Bauman als advocaat van de duivel voor de donkere zijden van het modernistische project.

Holocaust

Uitgerekend in 1989, het jaar waarin de Muur viel, het Westen zichzelf feliciteerde met de overwinning en zelfs het einde van de geschiedenis werd uitgeroepen, klonk er een keihard waarschuwingsschot van Bauman. In Modernity and the Holocaust stelde hij dat de Holocaust het bijproduct was van de moderniteit, in plaats van een barbaarse afwijking van het Duitse nationalisme. Deze visie werd vanzelfsprekend enthousiast ontvangen in Duitsland, maar de modernistische, verlichte goegemeente reageerde geschokt. ‘Met dit boek heb ik niet getracht de Holocaust te begrijpen’, blikt Bauman terug. ‘Dat is al gedaan door historici, waar ik niet toe behoor. Nee, in het licht van “Auschwitz” heb ik geprobeerd het fenomeen “moderniteit” te begrijpen. We kunnen de moderniteit nu eenmaal niet bestuderen alsof de Holocaust op de maan heeft plaatsgevonden. Een andere boodschap was dat de voorwaarden die nodig én voldoende zijn om een Holocaust te veroorzaken nog steeds bestaan. De voornaamste les van de Holocaust is niet dat slechte mensen slechte dingen doen, maar dat de moderniteit goede mensen kan betrekken, gedwongen of niet, bij gruweldaden. Twintig jaar nadat ik dit heb opgeschreven is er veel empirisch materiaal aangevoerd dat mijn stelling onderbouwt, terwijl de lessen zelf in een gesloten, nog steeds ongeopende fles zitten…’

Voor Bauman is de flessenpost een geliefde metafoor voor een boek. Hij stopt als het ware analyses in een fles, zendt deze de wereld in en hoopt dat-ie ergens aankomt, bij gewone mensen die, in zijn eigen woorden, een gewoon leven proberen te leiden. Hij biedt geen oplossingen voor filosofische of maatschappelijke problemen, maar biedt zijn lezers oriëntatie. Deze bescheiden ambitie is een erfenis uit de jaren zestig, toen hij ontsnapte uit de marxistische doolhof en zijn werk zelf speelser, maar vooral cultuurfilosofischer van aard werd. Het paste bij hem, getuige het succes van het literaire Sociology of Everyday Life. Hierdoor werd Bauman naast een politieke ook een wetenschappelijke zonderling, zeker voor degenen die sociologie als een wetenschap met een grote W beschouwen en cultural studies als vrijetijdsbesteding.

Vloeibare moderniteit

Het grote thema is altijd hetzelfde gebleven: moderniteit. ‘Soms heb ik het gevoel dat ik met elk boek een foto neem van dezelfde kamer, die ik telkens via een andere deur betreed met steeds een andere kleurenfilter voor de lens, zodat de nadruk telkens anders komt te liggen. Pas na een reeks foto’s kun je een beeld krijgen van de kamer, die staat voor onze de wereld.’ Om deze wereld goed te duiden, is hij met de term liquid gekomen. Na de solide moderniteit zijn we volgens Bauman immers beland in de tijd van de ‘vloeibare moderniteit’. De vloeibaarheid kenmerkt zich door een gebrek aan zekerheden, voortdurende verandering en de tirannie van het ‘nu meteen’. Hoewel iedereen vrij en zelfstandig wil zijn, worden mensen in de vloeibare moderniteit steeds afhankelijker van adviseurs. Vrienden of partners voor het leven hebben plaatsgemaakt voor netwerken. De ‘man zonder bindingen’, zo noemt hij de westerse mens van nu. Diens keuzevrijheid is onbeperkt, maar voor het maken van keuzes, vooral van keuzes die het leven sterk beïnvloeden, deinst hij terug.

Een hard oordeel over dit vloeibare leven velt Bauman niet, al dient zijn eigen bestaan als fraai contrapunt voor zijn studieobject: de wereld van echtscheidingen, uitgestelde keuzes, verleerde ambachten, variërend van meubels maken tot serieuze relaties aangaan. Zelf is hij al 58 jaar getrouwd met Janina, een schrijfster, met wie hij drie dochters heeft: een kunstenares, een wiskundeprofessor en een architect. In wezen is hij hier op een derde manier een balling: hij verkeert in zijn vertrouwde positie van buitenstaander.

Conflicten

In zijn naar alle waarschijnlijkheid laatste boek, Consuming Life, probeert hij greep te krijgen op de impact van consumptie op de manier waarop we met elkaar leven. Volgens Bauman is het leven zelf inmiddels ook een consumptiegoed geworden. ‘De westerse mens beschouwt al zijn activiteiten vanuit het perspectief van de consument. Sterker nog: het consumentisme heeft metafysische proporties aangenomen.’ De voornaamste nevenschade van deze invasie is volgens Bauman de materialisatie van de liefde. ‘Mensen worden drie uur per dag – de helft van hun vrije tijd – blootgesteld aan een bombardement van reclameboodschappen dat hen in een staat van “behoefte” brengt. Om nog meer te kopen hebben ze nog meer geld nodig en moeten ze nog langere dagen werken. Omdat ze zo lang van huis zijn moeten ze hun afwezigheid van huis goedmaken met cadeautjes, die ook weer geld kosten. Ze materialiseren liefde en de cirkel is vicieus.’

De lange dagen die gezinsleden afzonderlijk van elkaar doorbrengen zorgen er, zo beweert Bauman, ook voor dat men minder goed om kan gaan met conflicten. ‘Wanneer mensen met elkaar leven, leren ze om te gaan met kleine en grote irritaties. Nu de partners elkaar veel minder zien, elkaar minder goed kennen, kunnen de meest triviale zaken leiden tot grote ruzies, tot scheidingen zelfs. Omdat ze te druk zijn met geld verdienen dat nodig is voor de aanschaf van dingen die worden geacht tot geluk te leiden, hebben mannen en vrouwen minder tijd voor wederzijdse empathie en voor intense, pijnlijke, ja soms martelende onderhandelingen om tot een vergelijk te komen bij misverstanden.’

‘Let op de paradox: in het turbulente water van de vloeibare moderniteit streven we wanhopig naar diepe vriendschappen en kameraadschap. Niets is immers meer zeker en veilig. Op de werkvloer heerst wantrouwen, volksbuurten vallen ten prooi aan projectontwikkelaars en het soort individualisme van mijn leermeester Levinas, die zei dat verantwoordelijkheid nemen voor een ander tot de opdracht van het individu behoort, is zeldzaam geworden. Een helpende hand van een betrouwbare, loyale, trouwe, “tot-de-dood-ons-scheidt”-vriend, een hand die er wanneer nodig altijd zal zijn, dat is een eiland voor schipbreukelingen, een oase in de woestijn. We hebben die hand nodig.’

‘Maar! Maar!’ vervolgt hij op docerende toon, ‘levenslange loyaliteit brengt ook plichten met zich mee. Wat als de zeestroom een andere kant op keert, wanneer nieuwe mogelijkheden opdoemen die vermogen in een schuld veranderen, bezit in ballast, een reddingsvest in een bal van lood? Wat als het nabije en geliefde niet meer geliefd is, maar al te dichtbij komt, iets wat tot uiting komt in het modieuze verzoek om “meer ruimte”? De angst om een vriend te verliezen gaat gepaard met de vrees om er niet meer vanaf te komen wanneer deze niet langer nodig is, wanneer de Delete-knop op de mobiele telefoon of computer lonkt.’

Uitsluiting

Het brengt Bauman op een thema dat als een rode draad door zijn leven en werk loopt: ‘uitsluiting.’ Wat dat betreft is het televisieprogramma Big Brother een leerzame metafoor. ‘Het hedendaagse Big Brother gaat, in tegenstelling tot George Orwells voorganger – wiens naam ongevraagd geleend is – niet over het binnenhouden van mensen, maar over hun uitsluiting en de zekerstelling dat ze niet meer terugkomen. Het is niet de vraag óf er iemand wordt buitengesloten, maar wie en wanneer. Het gaat er allemaal om het wekelijkse quotum te verwijderen personen te halen. Je hebt een keuze in die zin dat je vrij bent om een slachtoffer te kiezen, maar kiezen móét je.’ Hij ziet dit mechanisme nog sterker bij De zwakste schakel, waar de onvoorspelbare dynamiek van de huisgenoten ontbreekt. ‘Deze quiz draait geheel om straffen en elimineren.’

Uitsluiting heeft te maken met het modernistische streven naar een utopische, of in ieder geval beheersbare wereld zonder kwaad. Het mislukken daarvan zorgt voor angst, onzekerheid en paranoïa. ‘Omdat het niet mogelijk blijkt om de enorme snelheid van verandering te vertragen, laat staan om de richting ervan te bepalen of te controleren, richten we ons op de dingen die we wél kunnen beïnvloeden: we berekenen neurotisch de onzichtbare gevaren die de wereld op de meest onverwachte, ongewenste momenten voor ons in petto heeft. We zoeken alternatieve manieren om de opeengehoopte existentiële angst te uiten: we nemen overdreven maatregelen om te voorkomen dat we in aanraking komen met andermans sigarettenrook, met bacillen, met te veel zonlicht en onbeschermde seks.’

Degenen die het zich kunnen veroorloven, sluiten zichzelf op achter hoge muren met veiligheidscamera’s, verplaatsen zich in terreinwagens door de stad en volgen cursussen in oosterse vechtkunsten. Ook veiligheid is ondertussen, zo constateert Bauman, een consumentenmarkt geworden. ‘We worden bang gemaakt en maken elkaar bang. Een collega bracht het mooi onder woorden met de opmerking dat citizenship is veranderd in citizensheep. Of onze burgerlijke vrijheden in gevaar zijn? Laat me tegenvraag stellen: zijn de schapen ooit écht vrij onder het wakende oog van de honden?’

Zygmunt Bauman

De Joods-Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman (1925) was professor in de sociologie in Warschau, Tel Aviv en Leeds, daarnaast was hij gastdocent aan de universiteiten van Berkeley, Yale, Canberra, St John’s en Kopenhagen. Hij studeerde sociologie aan de universiteit van Warschau en publiceerde in 1959 een dissertatie over het Brits socialisme. Bauman is aanvankelijk vooral geïnteresseerd in het ontstaan en de instandhouding van klassenverschillen in de maatschappij. Later verschuift zijn interesse in de richting van de globalisering en de moderniteit. In 1989 publiceert Bauman De moderne tijd en de holocaust, waarin hij zich afvraagt hoe het komt dat wij zo weinig van de holocaust hebben geleerd. Dit boek maakt hem ook buiten de wetenschappelijke kringen bekend. Vanaf 2000 publiceert Bauman over het postmodernisme, waarbij hij de wereld die voortgedreven wordt door economisch gewin, ervan beschuldigt het menselijke van ondergeschikt belang te maken. In 1992 ontving hij de Europese Amalfi Prijs voor Sociologie en Sociale Wetenschappen en in 1998 de Theodor W. Adorno Prijs. 

In het Nederlands verscheen van hem, bij uitgeverij Boom, De moderne tijd en de holocaust (1998).