Home Wijzer of alleen maar ouder?

Wijzer of alleen maar ouder?

Door Peter Giesen op 19 januari 2010

Cover van 01-2010
01-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Volkskrant-journalist Peter Giesen is inmiddels alweer vijftig. Moet ik me altijd aanpassen aan de nieuwe tijdgeest, vraagt hij zich af, of kan ik maar beter trouw blijven aan de overtuigingen uit mijn jeugd?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Soms wordt een mens hardhandig met zijn vergankelijkheid geconfronteerd. Toen ik een jaar of twintig was, wilde ik dolgraag journalist worden. De Volkskrant was destijds een monumentaal instituut; de krant werd gelezen door al mijn vrienden en bekenden. Stel je toch eens voor dat je daar zou mogen werken! Inmiddels ben ik vijftig en werk ik alweer bijna twintig jaar voor deze krant. Het is nog steeds een instituut, maar het prestige ervan is toch flink afgebrokkeld, vooral onder de twintigers van nu. Over je baan bij de Volkskrant kun je niet opscheppen tegen je vrienden, vertelde een jonge redacteur onlangs in het vakblad Villamedia. ‘Misschien kun je nog indruk maken bij je schoongrootouders.’

Het valt niet te ontkennen: ik word steeds vaker overvallen door een gevoel van vergankelijkheid. Deze tijd is de mijne niet, denk ik als ik ’s ochtends op station Utrecht- Centraal loop en op een enorm scherm zie dat Jan en Yolanthe uit elkaar zijn. De overmatige aandacht voor celebrities, het loze getwitter van politici, de verruwing door het populisme, de commercialisering van de cultuur – ik vind het lelijke verschijnselen waar ik moeilijk aan kan wennen.
Ik ben zeker niet de enige met dit gevoel. ‘Ik begin minder tot mijn eigen tijd te behoren’, zei schrijver A.F.Th. van der Heijden. In de roman Leven & Lot van de Russische schrijver Vasili Grossman staat het nog wreder geformuleerd: ‘Gisteren was je nog zelfverzekerd, sterk en vrolijk, een zoon van je tijd. Maar vandaag is een andere tijd aangebroken, alleen heb je het nog niet begrepen.’

Toch is het geen gevoel waar je gemakkelijk over praat. Als vijftiger word je geacht te zeggen dat je net zo oud bent als je je voelt, dat je de laatste gitaarband uit Engeland helemaal te gek vindt en natuurlijk een eigen pagina op Facebook hebt. Ooit waren mensen het liefst zo snel mogelijk volwassen, maar in onze Peter Pan-cultuur is ouder worden praktisch synoniem voor vastroesten, op tragische wijze de boot missen. Toch is er geen ontkomen aan: ik voel me wel degelijk ouder worden.

Regenachtig

Deze gedachten klinken misschien een beetje regenachtig, maar zo bedoel ik het helemaal niet. In menig opzicht is ouder worden juist een prettige ervaring. Voor geen goud zou ik weer twintig willen zijn. De jeugd biedt weliswaar de hoop en de frisheid van een leven dat nog moet worden ingevuld, maar ook intense onzekerheid. Ben ik wel in staat aan mijn eigen verwachtingen te voldoen? Zit de wereld überhaupt op mij te wachten? De meeste veertigers en vijftigers hebben hun plaats in de wereld gevonden. In die zin voelen zij zich ook meer thuis in de tijd dan toen ze jong waren. Niet voor niets zijn het veertigplussers die maatschappelijk de lakens uitdelen.

Tegenover die sociale en psychologische inburgering staat echter een langzame culturele uitburgering. We ontwikkelen onze belangrijkste waardeoriëntaties in onze ‘formatieve periode’, pakweg tussen ons vijftiende en vijfentwintigste levensjaar, schreef de socioloog Karl Mannheim in 1928 in een klassieke studie over generaties. In die periode zijn we sterk bezig met het ontwikkelen van onze identiteit. We staan open voor nieuwe indrukken, onderzoeken talloze opties en maken dan een keuze. Zo ben ik, of liever: zo wil ik zijn. Als die keuze gemaakt is, sluiten we weer enigszins. We experimenteren minder en maken doorgaans ook minder nieuwe vrienden en kennissen. Natuurlijk zijn er grote individuele verschillen, maar voor veel mensen zal dit patroon opgaan.

Naarmate de tijd verstrijkt, raken de waarden uit onze jeugd echter in verval, als ze al niet helemaal verdwijnen. Ouder worden gaat daarom per definitie gepaard met een zeker gevoel van verlies, meende de historicus Hermann von der Dunk. ‘Vatten we het crisisbesef op als het besef dat bepaalde waarden en tradities, die ons hebben gevormd en waarop wij ons hebben georiënteerd bij de zingeving of organisatie van ons leven, veranderen of verdwijnen, dan is crisisbesef inherent aan de cultuur en de geschiedenis’, schreef hij in zijn bundel Elke tijd is een overgangstijd. De ouder wordende mens ziet zijn vertrouwde wereld langzaam verdwijnen. Met de nieuwe heeft hij minder affiniteit. Of erger: die boezemt angst en afkeer in.

WK voetbal 1974

De herinneringen uit mijn formatieve periode staan me bij als de dag van gisteren. Het WK voetbal in 1974, de opkomst van de punk, het kabinet-Den Uyl. Maar belangrijker zijn de waarden van destijds. Zo ben ik groot geworden met het collectivisme, de gedachte dat de samenleving een zekere verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van de individuele burger.

Die gedachte kan ik aan mijn tweeling van negentien nauwelijks uitleggen. Zij zijn opgegroeid met het leerstuk van de individuele verantwoordelijkheid. Natuurlijk, ook zij willen niet dat andere mensen omkomen van de honger, maar het eertijds zo vitale concept van de collectieve verantwoordelijkheid zegt hun niets. Een mens moet zijn eigen boontjes doppen en vooral niet ‘het slachtoffer uithangen’.
Op mijn beurt ervaar ik een soortgelijke kloof als mijn ouders me vertellen hoe prettig het is tot een kerk te behoren. Ik kan me best iets voorstellen bij de warmte van zo’n gemeenschap, maar ik voel er niets bij. Voor mij is het verleden tijd, zoals sommige van mijn ideeën voor mijn kinderen verleden tijd zijn.

Bij de ouder wordende mens ligt daarom verstarring op de loer, een machteloos vasthouden aan de wereld van gisteren, een vastklampen aan overleefde vormen, alleen omdat die positieve associaties wekken. Mijn oud-collega Yvonne Zonderop beschreef een conversatie met haar destijds vijftienjarige zoon over Rob Oudkerk, de Amsterdamse wethouder die weg moest wegens hoerenbezoek. ‘Even raden, PvdA zeker?’ zei de jongen tegen zijn enigszins verbaasde moeder. Zij associeerde de PvdA met de sociaal-democratie, een historische kracht die de samenleving veel goeds heeft gebracht en die ze zelf nog in vitale glorie had meegemaakt. De jongen was niet belast met zulke associaties. Hij zag slechts een banenmachine voor opportunistische politici. Wie ouder wordt, moet daarom goed nadenken over de vraag of begrippen als links, rechts, tolerantie of immigratie nog wel hetzelfde betekenen als in de periode dat hij er voor het eerst over reflecteerde.
 

Slangenhuid

Moet de vijftiger zijn ideeën dan als een slangenhuid afstropen, zodat er een vernieuwde mens tevoorschijn komt die weer helemaal samenvalt met zijn tijd? Is hij anders a has been, zoals de Engelsen dat zo fraai zeggen?
Ik geloof niet dat het zo simpel ligt. Even gevaarlijk als verstarring is het gedachteloos afdanken van ‘oude’ ideeën. Uit angst voor ouderwets te worden versleten, boog de Nederlandse elite in de jaren zestig veel te snel voor de onbekookte eisen van een klein, maar luidruchtig groepje activisten, concludeerde de historicus James Kennedy in zijn boek Nieuw Babylon in aanbouw. ‘Meegaan met je tijd’ kan rampzalig uitpakken. De voorbeelden daarvan liggen voor het oprapen. In het onderwijs leidde het omhelzen van vernieuwingen tot een verwaarlozing van culturele vorming en basisvaardigheden als rekenen en taal. Tot voor kort waren Canadese banken het lachertje van de financiële wereld: ze liepen miljarden mis omdat ze niets wilden weten van ‘innovatieve’ financiële producten. Maar de Canadese banken overleefden de crisis moeiteloos, terwijl de Amerikaanse door de overheid gered moesten worden. Waren de Amerikanen (en de Nederlanders) maar iets conservatiever geweest.
Veertigers en vijftigers moeten zich niet laten intimideren door de nieuwe tijd. Levensbeschouwelijke monumentenzorg kan nuttig zijn, omdat de behoefte aan schijnbaar achterhaalde ideeën plots kan terugkeren. In de jaren negentig leek ieder publiek ethos hopeloos ouderwets. Publieke diensten konden het best worden uitgevoerd door snelle ondernemers, niet door slome ambtenaren. Inmiddels is het tij weer gekeerd en wordt het publieke ethos node gemist.

Natuurlijk geef ik hier een wat schematisch beeld. Het is gelukkig niet zo dat de oriëntaties uit onze formatieve periode in steen gebeiteld zijn. Als mensen ouder worden, stellen ze hun ideeën bij of veranderen ze van inzicht. Bovendien voelt elk mens, tot op hoge leeftijd, de spanning tussen vrijheid en veiligheid, tussen het verlangen naar iets nieuws en het verlangen naar continuïteit.
Toch geloof ik, al met al, dat vijftigplussers een specifieke maatschappelijke rol hebben: zinvolle tradities beschermen tegen modieuze nieuwlichterij. Om een analogie met het gezinsleven te trekken: ouders stellen regels, ook al weten ze best dat hun puberende kinderen die ontduiken. Maar als ouders die rol niet spelen, is de schade nog veel groter. Nederlandse kinderen werden de zuipschuiten van Europa, omdat hun ouders zo graag tof, modern en ruimdenkend wilden zijn. Inmiddels zijn ze weer iets strenger geworden, omdat duidelijk werd hoeveel schade alcohol op jonge leeftijd kan aanrichten.
 

Wereldbeeld

In onze formatieve jaren vormen we een wereldbeeld dat onvermijdelijk onder druk komt te staan, maar ook waardevolle elementen bevat. Aan die elementen moeten we vasthouden, ook al snappen we best dat de tijd stilzetten onmogelijk en onwenselijk is. De vraag is uiteraard: hoe maak ik onderscheid tussen die waardevolle elementen en een misschien begrijpelijke, maar weinig zinvolle afkeer van het nieuwe? Platter gezegd: hoe onderscheid ik de wijze man in mezelf van de oude lul?
Zekerheid valt daarover niet te verkrijgen. De toekomst is immers onkenbaar. Ik kan nooit zeker weten welke ideeën weldra hopeloos achterhaald zullen zijn en welke de moeite van het behouden waard. Toch geloof ik dat ik door kritisch (zelf)onderzoek een eind in de goede richting kan komen. Bovenal lijkt het me van belang om onderscheid te maken tussen inhoud en vorm, tussen mijn waarden en de vorm waarin die tot uitdrukking worden gebracht.

Om een voorbeeld te geven: ik vind serieuze journalistiek belangrijk voor de samenleving. Van oudsher werd die journalistiek vooral door kranten beoefend. Maar de papieren krant is op zichzelf niet essentieel. Als een soortgelijke vorm van journalistiek ook via tv of internet kan worden beoefend, is er maatschappelijk gezien niets aan de hand. Dat ikzelf het liefst een papieren krant lees, is niet meer dan een voorkeur van iemand die met papier is opgegroeid.
Maar daarom mag de oplagedaling van de kranten nog geen reden zijn om het streven naar serieuze journalistiek als een achterhaalde opdracht te beschouwen. Het blijft belangrijk dat burgers op de hoogte blijven, zodat zij goed geïnformeerd kunnen meedoen aan het maatschappelijk debat. Ik geloof zelfs in de waarde van serieuze journalistiek als de meeste burgers daar helemaal geen behoefte aan hebben en vinden dat zij in een democratie ook best mee kunnen praten zonder kennis van zaken.

Dat klinkt misschien een beetje conservatief – en dat is het ook. Toch schaam ik me daar niet voor. ‘Conservatief’ heeft ten onrechte een slechte naam, net als ‘oud’. Conservatief wordt vaak verward met reactionair. Maar een conservatief wil niet terug naar het verleden. Dat is ook onmogelijk. Van een aquarium kun je vissoep maken, maar van vissoep geen aquarium, schijnt Lech Walesa ooit gezegd te hebben. Een conservatief wil het goede van het verleden behouden, ook om te bevorderen dat maatschappelijke veranderingen geleidelijk tot stand komen. In mijn ogen een honorabel streven, dat goed valt te combineren met gedoseerde vernieuwingszin. ‘De neiging tot veranderen van de mens en zijn behoefte aan stabiliteit hebben elkaar altijd in evenwicht gehouden, en ons hedendaags vocabulaire, dat een onderscheid maakt tussen twee fracties, progressieven en conservatieven, wijst op een stand van zaken waarin deze balans verstoord is’, schreef de filosofe Hannah Arendt in 1975.

Een zekere mate van conservatisme past goed bij een vergrijzende samenleving. Ik vind het tijd worden voor de culturele emancipatie van veertigers, vijftigers en zestigers. Wij moeten zelfbewust vasthouden aan onze eigen waarden, ook al worden die niet door alle jongeren gedeeld. Helaas zijn wij vaak extra bevattelijk voor de waan van de dag, uit angst om voor dinosaurus te worden versleten. In een hijgerige cultuur moeten wij op de rem trappen, om de balans te herstellen. Dat is misschien niet de meest aansprekende positie. Maar in een tijd waarin ondoordachte vernieuwingen over elkaar buitelen wel een uiterst noodzakelijke.