Home Weg met de scheidsrechter

Weg met de scheidsrechter

Door Ralf Bodelier op 20 december 2012

04-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Steeds meer mensen roepen om zero tolerance om de bedreigde samenleving te redden. Rechtsfilosoof Gijs van Oenen prefereert daarentegen het gedoogbeleid. Wat is er mooier dan burgers die het heft in eigen handen nemen? Paul Scheffer windt zich op: gedogen is het verdoezelen van falende politiek. Een nette Venlose coffeeshop en onbeschaamd roken in de Balie.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Stuur de scheidsrechter in het betaalde voetbal gewoon met vakantie. Zeker, tijdens de eerste wedstrijd zullen de spelers tot bloedens toe hun harde koppen laten botsen. Maar daar komen ze wel weer van terug. En sneller dan we denken. Ze zullen zich gaan beheersen en op eigen initiatief de regels in ere herstellen. Want nu er geen centraal gezag meer is, nu moeten ze wel. Anders gaat er geen bal de lucht meer in. En dat is wel het laatste wat ze willen.

Het is een klein, maar sprekend voorbeeld uit een van beide recente boeken van de Rotterdamse rechtsfilosoof Gijs van Oenen. Boeken over wildheid, over illegaliteit, en vooral over gedogen. En heel even over voetbal, dat zich leent als metafoor voor de rest van de samenleving. Want, zo luidt de openbare mening, zowel op straat als in het stadion viert de verpaupering feest. En net als in de echte wereld loopt ook op het veld niemand rond die iets beters weet te bedenken dan het opstellen van nieuwe regels en het hameren op het handhaven daarvan.

Het enige wat je daarmee bereikt, vindt Van Oenen, is dat al die regels een eigen leven gaan leiden. Uiteindelijk ontnemen ze ons het zicht op datgene waar het werkelijk om gaat. Het winnen van een pot voetbal met behoud van knieën, schedels en ruggenwervels.

Nu zijn tweeëntwintig voetballers in een voetbalstadion de samenleving niet. Anders dan in de wereld, zijn in het stadion de partijen afgebakend, de spelregels helder en weten we op welk doel we moeten schieten.
Maar dat snapt Van Oenen ook wel. Dat is zelfs het uitgangspunt van zijn filosofie: de westerse samenleving is zó complex en onoverzichtelijk, dat niks of niemand nog in staat is haar fatsoenlijk in beeld te brengen. Laat staat dat iemand haar nog volledig in de hand zou kunnen houden. En precies daarom is het volstrekt uit de tijd te roepen om een einde aan het gedogen, om strenge scheidsrechters en ordehandhavers. Want alleen een simpele platte knoop kun je gemakkelijk ontwarren. De gordiaanse variant lukt alleen door hem één klap te splijten. Wie dat niet wil, kan beter met een andere oplossing komen. En gedogen zou voor veel problemen wel eens een oplossing kunnen betekenen.

Bon sauvage

Gijs van Oenen is een montere denker. De altijd in paars-rood-oranje-roze-gele kleren gestoken filosoof schrijft fris van de lever, gebruikt geen filosofisch jargon, doet niet aan namedropping en koppelt de privatisering van de Nederlandse Spoorwegen met hetzelfde gemak aan de affaire Lewinsky, als Shakespeare's Hamlet aan het Joegoslavië-Tribunaal.

Wat ook weer een nadeel is, want de lezer heeft maar te raden waar Van Oenen zijn filosofische mosterd haalt. Al lijkt het er op dat je bij Jean-Jacques Rousseau niet ver uit de buurt bent. De Fransman schreef rond 1755 als een van de eersten over de wildheid. En dan vooral over de edele wilde. Deze bon sauvage werd ingezet tegenover de brave hendriken die hun onstuimigheid hadden ingeruild voor regels, scheidsrechters en een plichtsgetrouwe levenswandel. Want deze waren iets kwijtgeraakt: zelfredzaamheid en een helder onderscheidingsvermogen. Anders dan de geordende burger leeft de edele wilde in een hoger stadium van morele zuiverheid. Het zou dan ook zonde zijn hem aan al te veel regels en discipline te onderwerpen. Want daarmee verliest hij zijn vermogen om het leven zélf ter hand te nemen. Een zienswijze die aansluit bij het verhaal dat Van Oenen ons vertelt.

Ook volgens Van Oenen is een groot deel van de samenleving wild. Mensen en instanties, idealen en belangen, argumenten en emoties, geweld en lijdzaamheid botsen doorlopend op elkaar. Een netwerk aan regels en wetten moet deze jungle beteugelen. En dat lukt niet. Zie de aanzwellende schreeuw om steeds méér politie, méér inspecteurs, méér scheidsrechters. Zie ook het Amerikaanse idee van zero tolerance. Daarmee wordt het geweld echter niet bedwongen, maar doorgestuurd naar de randen van de samenleving. En die betaalt er bovendien een hoge prijs voor in de vorm van overvolle gevangenissen en politie op elke hoek.

Het is veel verstandiger, schrijft Van Oenen, om meer te vertrouwen op het zelfregulerende vermogen van de burger. En dat vermogen kan zich het beste ontplooien in een gedoogzone. Zo'n zone is geen anarchistisch pandemonium. Maar een lacune in de rechtsstaat waar burgers zelf oordelen en handelen, terwijl de overheid op een afstand een oogje in het zeil houdt. Klassieke voorbeelden zijn uiteraard prostitutie, euthanasie, opvang van illegale vluchtelingen en het softdrugsbeleid.

Volgens Gijs van Oenen zijn er niet alleen pragmatische redenen om te gedogen, maar ook morele en esthetische. Want het is toch intrinsiek goed, als burgers zélf het heft in handen nemen? En het is toch intrinsiek mooi en aantrekkelijk als er domeinen blijven bestaan die niet volledig in handen zijn van een allesbestierende overheid? Het zijn deze ethische en esthetische meerwaarde van het gedogen, die volgens Van Oenen het 'surplus' vormt van de illegaliteit.

Hasj

Van Oenens praktische theorie maakt het mogelijk haar te toetsen aan het leven van alledag. Eén voorbeeld uit velen, is een gedoogzone in het Noord-Limburgse Venlo die Nobody's Place heet. Dat is een coffeeshop met ruim twaalfduizend leden. Het café illustreert treffend hoe “volwassen burgers met verantwoordelijkheidsgevoel” in de grijze ruimte tussen wet en werkelijkheid opereren. Eigenaar Peter Schneider hanteert heldere regels. Zo bezit ieder lid van Nobody's Place een magneetpasje. Bij aankoop van de toegestane vijf gram softdrugs gaat het pasje door een lezer. De naam van de eigenaar verschijnt op een computerscherm, waardoor Schneider te weten komt of de bezitter van het pasje die dag nog geen aankoop heeft verricht. Is dat wél het geval, dan krijgt hij niets. Verschijnt achter de naam op het scherm de mededeling dat de eigenaar iets heeft uitgevreten – zijn pasje aan derden heeft uitgeleend, op straat gerookt, de drugs doorverkocht, verbaal agressief verdrag vertoond, vrouwelijke klanten lastig gevallen, de buren overlast bezorgd – ook dan zal hij Nobody's Place met lege handen verlaten. Het is de koper niet toegestaan een zonnebril te dragen. Schneider wil zijn klanten in de ogen kunnen kijken. Nobody's Place moet van Schneider een “relaxte en comfortabele omgeving zijn, waar je in alle rust van een rokertje kunt genieten.” Hij wil graag een 'wij-gevoel' onder zijn gasten creëren, en een atmosfeer waarin iedereen zich verantwoordelijk voelt voor de goede naam van Nobody's Place.

Maar dat is een goed georganiseerde coffeeshop in Venlo. Plaats Van Oenen nu eens in de dagelijkse praktijk van een grote, onbewaakte fietsenstalling in Amsterdam. Om het uur verdwijnt hier een fiets. In Nederland verdwijnen er naar schatting 900 duizend per jaar. De politie weet dát ze verdwijnen, wáár ze verdwijnen en hóe ze verdwijnen. De politie kán er iets aan doen, móet er van de gedupeerden iets aan doen, maar wíl er niets aan doen. Er is immers zoveel ander werk te verrichten en ergens moet je je prioriteiten stellen. Dieven, blijkt uit onderzoek van het ministerie van Justitie, zijn zich inmiddels nog maar amper bewust van het feit dát ze buiten de grenzen van de wet opereren. Ook dat is gedogen. En dat is dan jammer voor de vele slachtoffers die het nakijken hebben.

We stellen het debat eens op scherp: laat Van Oenen het “surplus van de illegaliteit” eens verklaren aan de vrouwen van Srebrenica. Zij herinneren zich nog als de dag van gisteren dat de VN in mei 1995 besloot niet langer de orde te handhaven in de Bosnische safe area, zich terugtrok en de Serviërs begon te gedogen. De wet was helder: bescherm dertigduizend moslims. De argumenten van het leger om die niet langer te handhaven daarentegen pragmatisch: gebrek aan middelen, geen mandaat, enzovoorts. Ook in moreel opzicht had de legerleiding een argument. Door het oprukken van de Serviërs te gedogen, kregen de ouders van de soldaten hun kinderen niet in bodybags thuis.

Leviathan

Dit is dus de schaduwkant van Van Oenens montere filosofie. Zonder dat duidelijk uit te spreken, hanteert Van Oenen een optimistisch mensbeeld. Het beeld van een mens die géén misbruik wil maken van het feit dat directe sancties op ongeregeld gedrag achterwege blijven. Je moet Van Oenens burger, net als Rousseaus edele wilde, de ruimte geven. Weg met de scheidsrechter.

Daarmee plaatst Van Oenen zich tegenover denkers als bijvoorbeeld Thomas Hobbes. Een eeuw eerder dan Rousseau schetst deze in zijn Leviathan (1651) het beeld van een volk zónder krachtig staatsverband. Dat zit niet zelfregulerend aan tafel. Dat ontaardt in voor iedereen in een solitary, poor, nasty, brutish and short bestaan.

Op dit punt krijgt Gijs van Oenen ook tegenspel van de publicist Paul Scheffer, verantwoordelijk voor onder meer het snijdende debat over 'het multiculturele drama'. Eind maart, tijdens een fel debat in De Balie bij het verschijnen van Van Oenens boeken, valt de grijsgelokte intellectueel plots tegen de geel-oranje rechtsfilosoof uit. Scheffer: “Ik ben het volstrekt met jouw uitgangspunt oneens. Jouw zo bejubelde ongeregelde orde, jouw wilde praktijken, zijn niet meer dan de verdoezeling van een verzwakte politiek. Van een staatsmacht die terugtreedt en haar eigen ambities relativeert. Heb je er überhaupt wel eens bij stilgestaan wie hiervan de slachtoffers zijn? Dat dit gedogen alleen maar ten koste gaat van de zwakkeren?”

Tijdens het debat in De Balie maakt Scheffer zich kwaad. Hij noemt Van Oenens betoog lichtzinnig en onverantwoord. Begrijpt deze dan niet dat een terugtrekkende staatsmacht mensen onzeker maakt, als wolven tegen elkaar opzet en uiteindelijk de deur opent voor populisten? Jawel, zegt Van Oenen. “Maar daar ligt nu net het probleem. Hoe duidelijker de politiek grenzen stelt en deze wenst te handhaven, hoe vruchtelozer haar pogingen blijken te zijn. Laten we nu eens minder gokken op de overheid en meer op de verantwoordelijkheid van de burger.”
 
Zoals in De Balie gebruikelijk, is er ook nagedacht over het decor. Overal liggen omvergeworpen vuilnisbakken, rommel slingert tussen de microfoonkabels, deuren van archiefkasten hangen uit hun scharnieren en een ladder wankelt tegen de muur. Dat krijg je ervan, moet de organisatie hebben gedacht, als je alles maar gedoogt. Alsof het is ingestudeerd, glippen tien minuten na aanvang nog een jongen en een meisje de zaal binnen. In het halfdonker vinden ze geen plaats op de tribune en schuiven over het podium om vanuit de coulissen het debat te volgen. Nu ze toch op eenzame afstand van iedereen zitten, kan er ook wel een sigaret worden aangestoken. Even later drijft een eerste rookwolk over het podium.

Geruststellend is situatie niet, want één halfopgebrande sigaret in het kurkdroge theaterdoek en de zaak gaat in vlammen op. Personeel van De Balie is nergens te bekennen. Paul Scheffer merkt de rook niet op, bezig in een betoog over de negentiende-eeuwse uitbuiting van gedoogde illegalen. In de zaal wordt onrustig geschuifeld. Welke burger neemt de verantwoordelijkheid op zich, om het rokende stelletje terecht te wijzen? Op een van achterste rijen staat een oudere heer op. Voorzichtig loopt hij de trapjes af, steekt het podium over en buigt zich over tweetal. Zij doven hun sigaret, duwen en passant een stoel om en verlaten mopperend de zaal. De oudere heer keert met rode konen naar zijn stoel terug. Gijs van Oenen grijnst. Uitgelokt door de beide acteurs bewees het kordate optreden van de bezoeker dat het publiek van De Balie het in elk geval zónder centraal gezag afkan.
 
Gijs van Oenen. Het surplus van de illegaliteit. Open Podiumserie 2002/5. Uitg. De Balie.
Gijs van Oenen (red.).
Ongeregelde orde. Gedogen en de omgang met wilde praktijken. Uitg. Boom.