Voor- en tegenstanders van abortus slaan elkaar met pro choice en pro life om de oren. De liberale filosofen van Bert van den Brink willen dat politieke geharrewar graag rationeel oplossen, maar het blijft een eindeloos geschipper tussen individu en collectief, volgens Luuk van Middelaar.
Een van de eerste ambtsdaden van de nieuwe Amerikaanse president Bush was het stopzetten van subsidie aan buitenlandse organisaties die (veilige) abortus mogelijk maken. Commentatoren zagen hierin een gebaar naar het conservatief-religieuze gedeelte van Bush' achterban, dat tijdens de verkiezingscampagne uit zicht had moeten blijven om de gematigder republikeinse kiezers niet af te schrikken. Nu de buit binnen was, werd de Bible belt alsnog beloond.
Zo stond een van de grootste symbolische conflicten die de Amerikaanse samenleving verscheuren opnieuw hoog op de politieke agenda. De argumenten van voor- en tegenstanders van abortus zijn al sinds de jaren zestig dezelfde, en steeds van morele aard: zelfbeschikkingsrecht (van de moeder, wel te verstaan) tegenover de onaantastbaarheid van het leven, pro choice versus pro life.
Maar de vraag is of het niet om méér gaat dan om een strikt individuele, morele keuze betreffende ongewenste zwangerschap. Abortus is in de Verenigde Staten uitgegroeid tot een soort politiek-filosofisch kristallisatiepunt, tot een exemplarische kwestie waaromheen twee ideologische opvattingen omtrent de verhouding tussen staat, samenleving en individu zich hebben gegroepeerd. Precies zoals in de Amerikaanse negentiende eeuw de slavernij-kwestie de symbolische splijtzwam was tussen Noord en Zuid (overigens evenmin een moraaldebatje, destijds, maar de aanleiding tot de Burgeroorlog), zo is abortus dat nu de tussen de Amerikaanse conservatieven en liberalen.
Deze binnenlandse politieke inzet was de Nederlandse minister van ontwikkelingssamenwerking ontgaan toen zij zich onlangs 'volstrekt verbijsterd' betoonde over Bush' besluit. Maar in het land van Herfkens bestaat de anti-abortuslobby dan ook uit een stel onbegrijpelijke doch onschuldige posterplakkers wier sporen je hoogstens op stations aantreft ('Voor hulp aan moeder én kind').
Amerikaanse politiek filosofen nemen de tegenstanders van abortus serieuzer. De abortuskwestie is een van hun favoriete toetsstenen, een grensgeval waarmee de rechtvaardigheid kan worden onderzocht van de liberale politieke staatsorde in een pluralistische omgeving. Is het, tegen de achtergrond van morele meningsverschillen en sociale conflicten, mogelijk dat de liberale staat voor iedere burger dezelfde rechten waarborgt? Over die vraag wordt al minstens sinds de verschijning van John Rawls' A theory of justice (1971) intensief gedebatteerd. In zijn nu uitgegeven politiek-filosofische studie The tragedy of liberalism; an alternative defense of a political tradition (in 1997 in Utrecht als proefschrift verdedigd) ontleedt Bert van den Brink deze debatten minutieus.
Om te beginnen zet Van den Brink overtuigend uiteen waarom het politieke liberalisme van Rawls en de zijnen geen neutrale, zuiver 'procedurele' theorie met rationeel fundament is (zoals het pretendeert), maar onvermijdelijk bepaalde 'substantiële' waarden stimuleert, met name persoonlijke autonomie en moreel pluralisme. Concreet voorbeeld: de formele legalisatie van abortus met een beroep op het zelfbeschikkingsrecht van elk individu betekent een de facto ondermijning van de overtuiging dat het individu níet zelf beslist over leven en dood. Het liberalisme is niet 'leeg', en dus niet rationeel superieur aan andere levensovertuigingen.
So what?, kun je dan zeggen. Laten we het hele gedoe van 'rationeel', 'universeel' enz. laten voor wat het is: geseculariseerde theologie. Al belichaamt de liberale politieke orde geen universele 'waarheid', ze is wel van ons, het is de historisch gegroeide Lebensform die ons het beste bevalt; en hoewel het even onmogelijk als nutteloos is om haar rationele fundament te bewijzen, moeten we haar hartstochtelijk verdedigen. Dat was de klassieke positie van Isaiah Berlin, en is die van Joseph Raz of Richard Rorty.
Toch is dat niet de uitweg die Van den Brink kiest. Hij waardeert de conceptuele consistentie ervan, maar vermoedt onder dit liberalisme ontolerante trekken. Zo zou Raz zich te gemakkelijk neerleggen bij bestaande sociale praktijken, en dus conservatief zijn. Raz is bijvoorbeeld terughoudend over de mogelijkheid van het homohuwelijk. Dat is vrijheid belemmerend, argumenteert Van den Brink, want waarom zou ik als man niet met een man mogen trouwen? Inderdaad, en waarom zou je niet je paard tot consul benoemen? Voor de goede orde: de vorige zin was een serieuze opmerking – ik kom daar nog op terug.
Van den Brinks 'alternatieve' liberalisme is geïnjecteerd met kritiek uit neo-hegeliaanse (Taylor, Honneth) en multiculturalistische (Kymlicka, Waldron) hoek. Het overlappende argument van deze critici (waar men ook de stroming van political correctness toe kan rekenen) is dat het liberalisme te kaal is, geen aandacht heeft voor de mens als wezen dat streeft naar erkenning, leeft in een cultuur, met een seksegenoot wil trouwen. Daarbij nestelt Van den Brink zich consequent op de positie tússen de liberalen en hun critici; inzake het liberalisme-communitarisme-debat komt hij bijvoorbeeld met de notie van 'liberale gemeenschap' – diplomatiek, maar het probleem is louter verschoven.
Alle liberalen zijn ervan overtuigd dat zij niet een bepaalde, 'objectief goede' levensvorm kunnen voorschrijven. Maar anderzijds vinden zij doorgaans evenmin dat élk subjectief gekozen leven bij voorbaat goed is. De intersubjectieve uitweg die great communicator Jürgen Habermas beproeft, verzacht dit dilemma weliswaar, zo betoogt Van den Brink, maar omdat ook diens procedurele vergadercultuur niet waardenvrij is, wordt het hier evenmin opgelost.
Maar dat is ook logisch. Er is geen theoretische oplossing. Liberalen zouden graag zien dat ieder mens zich uit zijn niet-gekozen afhankelijkheden ontworstelde, maar mogen wegens zelfopgelegde tolerantieplicht niemand daartoe dwingen. De paradoxale boodschap van het liberalisme luidt dus: 'Wees autonoom'. En die oproep is bij voorbaat even mislukt als het bevel: 'Doe spontaan'.
In de (theoretische!) praktijk blijft het dus altijd laveren tussen het respect voor het individu enerzijds en de redelijkheid die het menselijk samenleven vereist anderzijds, tussen het accepteren van alle gekkigheid en het afdwingen van een gemeenschappelijke publieke cultuur. Alle posities zijn denkbaar (en met vindingrijkheid betrekt Van den Brink een paar nieuwe). Maar uiteindelijk zijn er geen normatieve filosofische argumenten voor die posities. Het gaat steeds om een grens tussen de uitersten. Waar je die legt, is een politieke keuze. Dat geldt voor de liberale tolerantie: érgens op de weg van vrouwenkiesrecht naar homohuwelijk naar Caligula ligt een grens – maar waar, is niet 'rationeel' te bepalen. En hetzelfde geldt voor abortus: vanwege het verhitte debat tussen life en choice zou je de 'grenzelijkheid' ervan haast vergeten, maar waarom 22 weken, en geen 24, of 12? (Déze politieke keuze wordt overigens vaak verhuld door 'biologische' argumenten, zoals 'een embryo is nog geen foetus', maar laat u niet in de luren leggen – en gedenk de Britse edelman die het product van in afzondering gepleegde zaadlozingen plechtig in zijn park begroef.)
Van den Brinks boek is een voorbeeldige exponent van de hedendaagse normatieve politieke filosofie, met een scherp oog voor de kloof tussen theorie en praktijk. Maar juist de argumentatieve helderheid kan bovenstaande twijfel over het nut van zulke academische exercities oproepen. Over heikele kwesties als bijvoorbeeld abortus, een homohuwelijk, of een asielbeleid moet telkens politiek worden besloten. Met uitsluitend wat puzzelen met termen als 'recht op leven', 'autonomie' of 'muticulturaliteit' kom je er niet. Zelf claimt de auteur in zijn voorwoord dat het werk 'real value' heeft voor de 'actual world'. Zijn voornaamste hoop is dat liberale maatschappijen de 'tragiek' zullen erkennen die schuilt in het feit dat ze altijd conflicten zullen blijven genereren, juist omdat ze liberaal zijn. Dat zijn wijze woorden, die afrekenen met de 'alle-Menschen-werden-Brüder'-illusie die het liberale geloof in rawlsiaanse rede en habermassiaanse communicatie vaak aankleeft. De volgende stap, van theoretische bescheidenheid naar praktisch-politieke oordeelskracht, is echter een grotere. Hier is hulp nodig. Voor doener én denker.
The tragedy of liberalism; an alternative defense of a political tradition, door Bert van den Brink, uitg. SUNY Press, New York 2000, 270 blz.