Home ‘Wees autonoom!’

‘Wees autonoom!’

Door Luuk van Middelaar op 13 november 2012

03-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Voor- en tegenstanders van abortus slaan elkaar met pro choice en pro life om de oren. De liberale filosofen van Bert van den Brink willen dat politieke geharrewar graag rationeel oplossen, maar het blijft een eindeloos geschipper tussen indi­vidu en collectief, volgens Luuk van Middelaar.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een van de eerste ambtsdaden van de nieuwe Amerikaanse pre­sident Bush was het stopzetten van sub­si­die aan buitenlandse organi­sa­ties die (veilige) abortus moge­lijk maken. Com­mentato­ren zagen hier­in een ge­baar naar het con­ser­vatief-reli­gieuze gedeelte van Bush' ach­terban, dat tij­dens de ver­kie­zingscampagne uit zicht had moeten blijven om de gematigder republikein­se kiezers niet af te schrik­ken. Nu de buit binnen was, werd de Bible belt alsnog beloond.

Zo stond een van de grootste symbolische conflicten die de Ame­ri­kaanse samenleving verscheuren opnieuw hoog op de politieke agenda. De argumenten van voor- en tegenstanders van abor­tus zijn al sinds de jaren zestig dezelfde, en steeds van morele aard: zelf­beschik­kingsrecht (van de moeder, wel te verstaan) tegen­over de on­aantastbaarheid van het leven, pro choice versus pro life.

Maar de vraag is of het niet om méér gaat dan om een strikt indivi­due­le, morele keuze betreffende ongewenste zwangerschap. Abor­tus is in de Verenigde Sta­ten uit­ge­groeid tot een soort poli­tiek-filo­sofisch kristal­lisa­tie­punt, tot een exempla­rische kwestie waar­omheen twee ideologi­sche op­vat­tin­gen omtrent de ver­hou­ding tussen staat, samenle­ving en indi­vidu zich hebben ge­groe­peerd. Precies zoals in de Ame­ri­kaanse ne­gen­tiende eeuw de slavernij-kwestie de symbo­lische splijtzwam was tussen Noord en Zuid (overigens evenmin een moraaldebat­je, destijds, maar de aan­lei­ding tot de Burger­oor­log), zo is abor­tus dat nu de tus­sen de Ameri­kaan­se conser­va­tie­ven en libe­ra­len.

Deze binnenlandse politieke inzet was de Ne­der­landse minis­ter van ontwikkelings­sa­men­wer­king ontgaan toen zij zich onlangs 'vol­strekt ver­bijs­terd' betoon­de over Bush' besluit. Maar in het land van Herf­kens bestaat de anti-abor­tus­lobby dan ook uit een stel onbe­grij­pe­lijke doch onschul­dige pos­ter­plak­kers wier spo­ren je hoogstens op sta­tions aantreft ('Voor hulp aan moeder én kind').
 
Amerikaanse politiek filosofen nemen de tegen­standers van abor­tus serieuzer. De abortuskwestie is een van hun favo­riete toetsstenen, een grensgeval waarmee de rechtvaar­dig­heid kan worden onderzocht van de liberale politieke staatsorde in een pluralistische omgeving. Is het, tegen de achtergrond van more­le menings­verschillen en sociale con­flicten, moge­lijk dat de liberale staat voor iedere bur­ger dezelfde rechten waarborgt? Over die vraag wordt al minstens sinds de verschij­ning van John Rawls' A theory of jus­tice (1971) inten­sief gede­batteerd. In zijn nu uitgegeven poli­tiek-filo­so­fische stu­die The tragedy of liberalism; an alter­native de­fen­se of a politi­cal tradition (in 1997 in Utrecht als proef­schrift verde­digd) ontleedt Bert van den Brink deze debat­ten minutieus.

Om te beginnen zet Van den Brink over­tuigend uit­een waarom het politieke liberalisme van Rawls en de zijnen geen neutra­le, zui­ver 'pro­cedure­le' theo­rie met rationeel fundament is (zoals het pre­tendeert), maar onvermij­de­lijk bepaalde 'sub­stan­tiële' waar­den sti­muleert, met name per­soon­lijke auto­nomie en moreel plu­ralis­me. Concreet voorbeeld: de for­mele legali­satie van abor­tus met een beroep op het zelf­be­schik­kingsrecht van elk indivi­du bete­kent een de facto onder­mij­ning van de overtuiging dat het indi­vidu níet zelf beslist over leven en dood. Het libe­ralisme is niet 'leeg', en dus niet ratio­neel supe­rieur aan ande­re levens­overtui­gin­gen.

So what?, kun je dan zeggen. Laten we het hele gedoe van 'ra­tio­neel', 'universeel' enz. laten voor wat het is: gese­cu­lari­seer­de theolo­gie. Al belichaamt de libe­rale poli­tieke orde geen uni­versele 'waar­heid', ze is wel van ons, het is de histo­risch ge­groeide Le­bens­form die ons het beste bevalt; en hoewel het even onmoge­lijk als nut­te­loos is om haar rati­onele funda­ment te bewij­zen, moe­ten we haar harts­toch­telijk verdedi­gen. Dat was de klassieke positie van Isai­ah Berlin, en is die van Joseph Raz of Ri­chard Ror­ty.

Toch is dat niet de uitweg die Van den Brink kiest. Hij waar­deert de conceptuele consistentie ervan, maar vermoedt onder dit liberalisme ontolerante trekken. Zo zou Raz zich te gemak­kelijk neerleggen bij bestaande sociale praktij­ken, en dus conserva­tief zijn. Raz is bijvoor­beeld terughou­dend over de mogelijkheid van het homohuwelijk. Dat is vrijheid belemmerend, argumenteert Van den Brink, want waarom zou ik als man niet met een man mogen trou­wen? Inderdaad, en waar­om zou je niet je paard tot consul be­noemen? Voor de goede orde: de vori­ge zin was een se­rieuze opmerking – ik kom daar nog op terug.

Van den Brinks 'alternatieve' liberalisme is geïnjecteerd met kritiek uit neo-hegeli­aanse (Tay­lor, Hon­neth) en multicultura­listische (Kymlic­ka, Waldron) hoek. Het over­lap­pende argu­ment van deze critici (waar men ook de stro­ming van politi­cal cor­rect­ness toe kan rekenen) is dat het libera­lisme te kaal is, geen aan­dacht heeft voor de mens als wezen dat streeft naar er­ken­ning, leeft in een cul­tuur, met een seksege­noot wil trou­wen. Daarbij nes­telt Van den Brink zich conse­quent op de posi­tie tús­sen de libera­len en hun cri­tici; inzake het libe­ra­lisme-commu­nita­ris­me-debat komt hij bijvoor­beeld met de notie van 'libe­rale ge­meen­schap' – diploma­tiek, maar het pro­bleem is louter ver­scho­ven.
 
Alle liberalen zijn ervan overtuigd dat zij niet een bepaalde, 'objectief goede' le­vensvorm kunnen voorschrijven. Maar an­der­zijds vinden zij doorgaans evenmin dat élk subjectief gekozen leven bij voor­baat goed is. De inter­subjec­tieve uitweg die great communicator Jürgen Haber­mas be­proeft, ver­zacht dit di­lemma weliswaar, zo betoogt Van den Brink, maar omdat ook diens proce­du­rele vergadercultuur niet waar­den­vrij is, wordt het hier even­min opgelost.

Maar dat is ook logisch. Er is geen theore­tische oplossing. Libe­ralen zou­den graag zien dat ieder mens zich uit zijn niet-geko­zen afhanke­lijk­he­den ontwor­ste­lde, maar mogen wegens zelf­opgeleg­de tole­rantie­plicht nie­mand daartoe dwingen. De para­doxa­le bood­schap van het libe­ra­lisme luidt dus: 'Wees auto­noom'. En die oproep is bij voor­baat even mis­lukt als het be­vel: 'Doe spon­taan'.

In de (theoretische!) prak­tijk blijft het dus altijd laveren tus­sen het respect voor het individu ener­zijds en de redelijk­heid die het mense­lijk samenleven ver­eist ander­zijds, tus­sen het accep­teren van alle gekkigheid en het afdwin­gen van een gemeen­schap­pelijke publieke cultuur. Alle posities zijn denk­baar (en met vinding­rijkheid betrekt Van den Brink een paar nieuwe). Maar uiteinde­lijk zijn er geen normatieve filoso­fi­sche argumen­ten voor die posities. Het gaat steeds om een grens tussen de uiter­sten. Waar je die legt, is een politieke keuze. Dat geldt voor de liberale tole­rantie: érgens op de weg van vrou­wen­kies­recht naar homohu­welijk naar Caligula ligt een grens – maar waar, is niet 'rationeel' te bepa­len. En hetzelfde geldt voor abor­tus: vanwege het ver­hitte debat tussen life en choice zou je de 'grenzelijkheid' ervan haast vergeten, maar waar­om 22 we­ken, en geen 24, of 12? (Déze poli­tieke keuze wordt overi­gens vaak ver­huld door 'biolo­gische' argu­menten, zoals 'een embryo is nog geen foetus', maar laat u niet in de luren leg­gen – en gedenk de Britse edel­man die het product van in afzon­dering ge­pleegde zaadlozingen ple­chtig in zijn park be­groef.)
 
Van den Brinks boek is een voorbeeldige exponent van de heden­daagse nor­matieve poli­tieke filoso­fie, met een scherp oog voor de kloof tussen theorie en prak­tijk. Maar juist de argumen­ta­tieve hel­derheid kan bovenstaande twijfel over het nut van zulke acade­mi­sche exerci­ties oproepen. Over heikele kwesties als bij­voorbeeld abortus, een homohuwelijk, of een asielbeleid moet telkens politiek worden besloten. Met uitslui­tend wat puzzelen met termen als 'recht op leven', 'au­to­nomie' of 'muti­culturaliteit' kom je er niet. Zelf claimt de auteur in zijn voorwoord dat het werk 'real valu­e' heeft voor de 'actual world'. Zijn voor­naamste hoop is dat liberale maat­schappij­en de 'tra­giek' zul­len erken­nen die schuilt in het feit dat ze altijd con­flic­ten zullen blijven genereren, juist omdat ze liberaal zijn. Dat zijn wijze woor­den, die afre­kenen met de 'alle-Men­schen-werden-Brü­der'-illusie die het libe­rale geloof in rawl­si­aanse rede en haber­massiaanse com­muni­catie vaak aankleeft. De volgende stap, van theo­reti­sche be­scheidenheid naar praktisch-politie­ke oor­deels­kracht, is echter een grotere. Hier is hulp nodig. Voor doener én denker.
 
The tragedy of liberalism; an alternative defense of a political tradition, door Bert van den Brink, uitg. SUNY Pr­ess, New York 2000, 270 blz.