Home Weekendlijstje: De vier mooiste openingszinnen uit de literatuur

Weekendlijstje: De vier mooiste openingszinnen uit de literatuur

In wat voor vorm ze ook mag verschijnen: geen literair werk ontkomt het aan de openingszin. Hierbij een bescheiden greepje uit die rijke bundel van memorabele openingszinnen uit de wereldliteratuur.

Door Rong Zwemmer op 13 januari 2017

Weekendlijstje: De vier mooiste openingszinnen uit de literatuur

In wat voor vorm ze ook mag verschijnen: geen literair werk ontkomt het aan de openingszin. Hierbij een bescheiden greepje uit die rijke bundel van memorabele openingszinnen uit de wereldliteratuur.

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Lev Tolstoj – Anna Karenina (1877)

‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.’

Na het lezen van deze zin weet de lezer al genoeg: dit verhaal gaat allesbehalve over die vredige gezinnen. Tolstoj fluistert met deze opening als het ware zijn lezer toe: haal een moment diep adem en zet jezelf schrap. Want wat volgt is een negenhonderd bladzijden tellend verhaal dat wordt gekenmerkt door tragiek. In een weergaloos proza schetst Tolstoj de worstelingen in de relaties tussen de aristocratische lieden in het negentiende-eeuwse Rusland. Hoewel gezinnen spanningen veroorzaken en in de weg staan van de vrijheid van individuen, toont dit epos dat het uiteindelijk toch de beste keuze is om trouw te blijven aan jouw gezin.  

Italo Calvino – Als op een winternacht een reiziger (1979)

‘U staat op het punt om in Italo Calvino’s nieuwe roman te beginnen, Als op een winternacht een reiziger.’

Inderdaad, zal de lezer enigszins verward denken. De vraagtekens komen bovendrijven: Maar waarom zou dit expliciet worden benoemd? En waarom zou dit relevant zijn voor het verhaal? Het zal niet lang duren voordat de lezer van dit postmodernistische werk zich realiseert dat dit verhaal niet gaat over de fictieve personages uit het hoofd van de auteur. De held van dit verhaal dat ben jij: de lezer van vlees en bloed die met zijn handen het boek vasthoudt. En er is niets wat jij voor deze bevoorrechte positie hoeft te doen – laat staan het uitvoeren van een heldhaftige daad –, los van het simpelweg volgen van de woorden van de verteller, zoals de openingszin laat zien.  

J.D. Salinger – De vanger in het graan (1951)

‘Als je het echt allemaal wilt horen, dan wil je waarschijnlijk eerst weten waar ik geboren ben en wat een waardeloze jeugd ik heb gehad en wat mijn ouders allemaal gedaan hebben voordat ze mij kregen en meer van dat sentimentele gelul, maar eerlijk gezegd heb ik geen zin om het daarover te hebben.’

Zelden is de toon zo duidelijk gezet. Holden Caulfield, de zestienjarige verteller van het verhaal, is niet van plan om de lezer bij de hand te nemen door de setting en de personages rustig in te leiden. Op een buitengewoon oprechte wijze vertelt Holden over de aaneenschakeling van ongewone gebeurtenissen en interacties gedurende zijn zwerftocht nadat hij is weggelopen van zijn internaat. De verslaggeving van zijn emoties is verdrietig om te lezen: het hoofdpersonage is rusteloos, wanhopig, en benoemt geregeld hoe depressief hij zich voelt. De geïrriteerde houding van Holden, die in de openingszin gelijk duidelijk wordt, staat symbool voor de frustratie van de adolescent die een weg probeert te vinden in de wereld van volwassenen. 

Herman Melville – Moby-Dick; of, de Walvis (1851)

‘Noem me Ishmael.’

Hiermee begint de welbekende jacht van kapitein Ahab op zijn vijand uit zee. Wellicht ben je allesbehalve onder de indruk van de drie woorden en dat valt niet kwalijk te nemen. Waarom wordt dit eenvoudige zinnetje dan toch beschouwd als de meest beroemde openingspassage uit de literatuur? Een van de redenen is nu juist de eenvoud ervan. Op deze zin volgt namelijk een paragraaf van levendige beschrijvingen die diepgaand inzicht biedt over de persoon Ishmael. Zodanig fungeert ‘Noem me Ishmael,’ als soepele springplank om in de emotionele diepte van het karakter te duiken. De eenvoud van de openingszin versterkt bovendien de diepgang van de aansluitende paragraaf en vice versa.

Daarnaast suggereert ‘Noem me Ishmael’ – in tegenstelling tot het meer gebruikelijke: ‘Ik ben Ishmael’ of ‘Ik heet Ishmael’ – dat dit niet zijn daadwerkelijke naam is. Waarom kiest de verteller voor een alias? Verbergt Ishmael soms iets? Is de verteller wel te vertrouwen? Tegelijkertijd is ‘Noem me Ishmael,’ uit te leggen als een sympathiek gebaar naar de lezer toe, om een vriend van de verteller te zijn.