Home We zijn te bang om te oordelen

We zijn te bang om te oordelen

Door Marieke Borren op 30 januari 2017

We zijn te bang om te oordelen
Cover van 02-2017
02-2017 Filosofie magazine Lees het magazine

Is het niet aanmatigend om een oordeel te vellen? Hannah Arendt doorzag ons moderne taboe op oordelen al. Ze noemde het een dringend en acuut probleem.

Na de recente Amerikaanse verkiezingsuitslag stak de hoogopgeleide, links-liberale elite de hand in eigen boezem, met een vertwijfeling die totaal verlamt. ‘Wie ben ik, in mijn geprivilegieerde cocon, om te zeggen dat Trumps kiezers het bij het verkeerde eind hebben?’ ‘We’ zouden niet genoeg geluisterd hebben naar de grieven van Trumps kiezers.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De angst voor arrogant, bot of hypocriet door te gaan staat oordelen in de weg, constateerde Hannah Arendt al. ‘Is het niet aanmatigend om te oordelen over een gebeurtenis waar ik niet bij was, of een daad die ik niet gepleegd heb?’ Of een variant daarop: ‘Wie denkt gelijk te hebben, streelt alleen maar zijn ego om zich beter te voelen dan anderen.’ Dat een werkelijk vrij en onafhankelijk oordeel je inderdaad kan vervreemden van de mensen om je heen, wist Arendt persoonlijk maar al te goed. Haar verslag van het Eichmann-proces (1961) en haar these van de banaliteit van het kwaad kwamen haar bij velen op de beschuldiging van gevoelloosheid en arrogantie te staan.

Een andere uiting van de onwilligheid of angst om te oordelen is de weigering om het nieuwe onder ogen te zien. Het is gemakzuchtig om het heden te duiden als herhaling van het verleden. Een voorbeeld is de neiging Trumps zege te interpreteren als een herhaling van het Europese fascisme van de vorige eeuw. Zo maak je jezelf immuun voor de ‘schok van de ervaring’. Daar zijn nog meer methoden voor, bijvoorbeeld jezelf sussen met de gedachte dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen, en dat de wereld toch nog steeds niet vergaan blijkt te zijn. ‘Er is een enorme verleiding om het intrinsiek ongelooflijke weg te verklaren met behulp van liberale rationalisaties’, observeerde Arendt in 1951. Maar we weten domweg nog niet wat er zal gebeuren.

Onbevangen

In het voorwoord van haar boek over het totalitarisme (1951) zegt Arendt dat het er daarentegen om gaat te begrijpen: ‘Begrijpen betekent dat men de last van de eeuw onderzoekt en bewust draagt – niet dat men het bestaan ervan ontkent, noch dat men er gedwee voor zwicht. Kortom, begrijpen betekent dat men aandachtig, onbevangen (of zonder vooringenomenheid), de confrontatie aangaat met en weerstand biedt aan de werkelijkheid – wat die ook moge zijn.’ Dat ‘begrijpen’ noemt Arendt in een aantal essays en colleges die in de bundel Oordelen in een uitstekende vertaling zijn opgenomen ook wel ‘oordelen’.

Het politiek oordeelsvermogen vormt volgens Arendt een dringend en acuut probleem. De totalitaire ervaring heeft een beslissende en definitieve morele breuk met de traditie aan het licht gebracht. Wat Arendt ‘de gebroken draad van de traditie’ noemt verwijst naar de situatie waarin de traditionele maatstaven, normen en criteria voor het morele en politieke oordelen aan betekenis hebben ingeboet – kortom, naar onze situatie. Gebeurtenissen en situaties zijn per definitie singulier en nieuw, omdat ze de uitkomsten zijn van handelen en spreken, die altijd nieuwe, onverwachte dingen tot stand brengen. Daarom kunnen we gebeurtenissen niet begrijpen en beoordelen door algemene regels toe te passen.

In haar collegereeks ‘Over de politieke filosofie van Kant’ vindt Arendt verrassend genoeg aanknopingspunten voor het nadenken over het politieke oordeel in Kants theorie over het esthetische oordeel. Filosofen vatten oordelen traditioneel op als het onderbrengen van specifieke, bijzondere gevallen onder een gegeven, algemene regel (Kant noemt dat het ‘bepalende oordeel’). Maar volgens Arendt bevinden we ons in de situatie dat alleen het bijzondere geval is gegeven en de regel juist nog gevonden moet worden. Volgens Kant is dat het geval bij het esthetische oordeel dat hij ‘reflexief’ noemt. Het bijzondere geval moet dan ad hoc, van geval tot geval, beoordeeld worden, zonder van tevoren gegeven criteria. Oordelen is daarmee ‘grondeloos’ of ‘wetteloos’. Het is niet langer mogelijk een objectief oordeel te vellen. Daarmee lijkt het op ‘tellen zonder de notie van getallen’. We zullen voortaan moeten ‘denken zonder leuningen’.

Tegelijkertijd, benadrukt Arendt, móéten we oordelen. Het gaat er niet om af te zien van oordelen, maar juist om het aanscherpen en trainen van ons oordeelsvermogen. En dat bovendien in het besef dat er geen garantie voor een goed oordeel is.

Lust

Oordelen betekent allereerst onderscheid maken, tussen wat goed en fout is, waar en onwaar, mooi en lelijk enzovoort. Hierbij speelt de smaak een grote rol. Smaak discrimineert onmiddellijk, doordat een ding of gebeurtenis ofwel lust, ofwel onlust oproept, enthousiasme ofwel afkeer enzovoort.

Om van een smaakoordeel tot een expliciet, weloverwogen en onafhankelijk politiek oordeel te komen, moet er veel gebeuren. Smaak is immers het meest subjectieve en partijdige van alle zintuigen. We vinden iets onmiddellijk mooi of lelijk; het is een onderbuikgevoel. Het smaakoordeel is nauwelijks communiceerbaar (‘Over smaak valt niet te twisten’). Verbeeldingskracht en kritische reflectie zijn cruciaal om de partijdigheid en oncommuniceerbaarheid ervan te overstijgen. Verbeelding betekent de poging je in gedachten te verplaatsen in de positie van anderen, terwijl je heel goed weet dat je niet in zijn of haar schoenen staat. Je gaat als het ware ‘op bezoek’ bij de mogelijke perspectieven van anderen, zonder dat je noodzakelijkerwijs hun standpunt overneemt. Je stelt dus niet je eigen oordeel buiten werking. Het oordeel doet tegelijkertijd ook een beroep op een vermogen dat tegengesteld is aan de ‘opbouwende’ verbeeldingskracht, namelijk op kritische reflectie. Kritiek betekent zelf denken, onafhankelijk van wat anderen ergens van vinden of zouden kunnen vinden.

Overigens noemt Arendt de verbeeldingskracht niet zozeer opbouwend als wel experimenteel. Wanneer je je verplaatst in de positie van de ander, kun je nooit zeker weten hoe anderen de wereld ‘echt’ zien. Het vereist daarom dat we verhalen kunnen vertellen. Verhalen vertellen is experimenteel, omdat het altijd het gegevene, de feiten, overstijgt en ze tot iets betekenisvols smeedt. Daarom gaat het er ook niet zozeer om het mijn eigen oordeel te vergelijken met de feitelijke oordelen van anderen, maar met hun mogelijke oordelen.

Het expliciete en vrije oordeel is nooit objectief, universeel of absoluut geldig. Het is evenmin dwingend waar, zoals de propositie 1 + 1 = 2, omdat ze betrekking hebben op de betekenis van gebeurtenissen. Een oordeel is niet waar of onwaar, maar overtuigend of niet. Je kunt een oordeel niet bewijzen, maar er wel bijval voor proberen te vinden.

Mandela

Vanwege de operaties van de verbeeldingskracht en het kritische denken is het oordeel evenmin subjectief (zoals relativisten menen), maar intersubjectief. Daarbij is er sprake van gesitueerde onpartijdigheid. Met onpartijdigheid wordt meestal verwezen naar een neutraal oordeel dat boven de partijen staat en het geschil tussen standpunten zou beslechten, of naar een meerderheidsstandpunt dat je bijvoorbeeld met behulp van opiniepeilingen kunt bepalen. Voor Arendt daarentegen verwijst het naar pluraliteit, dus naar een standpunt dat zo veel mogelijk verschillende mogelijke posities van anderen in beschouwing neemt, naast die van jezelf.

Tot slot spreekt Arendt ook wel van ‘exemplarische geldigheid’. Over smaak valt weliswaar niet te twisten (als iets wat waar of onwaar is), maar er valt wel degelijk over te discussiëren of een oordeel overtuigend of inspirerend is. Daarbij spelen voorbeelden een belangrijke rol. Onze intuïties over hoe we moeten handelen worden er vaak door geleid. Zo is Mandela voor veel mensen hét voorbeeld van moed. Een bijzonder geval heeft exemplarische geldigheid wanneer het juist in zijn bijzonderheid licht werpt op iets algemeens.