Wie weleens hevig verliefd is geweest, zeker als de liefde werd beantwoord, weet dat liefde een even onuitputtelijke als uitputtende kracht kan zijn, die maar weinig van je vrije wil lijkt over te laten. Als diertjes geven we alles wat we hebben, en nemen we alles wat we krijgen. Dat wij mensendieren er na zo’n periode vaak bijlopen als een eend die een lente lang door haar woerd te grazen is genomen, zegt veel over de aard van het verlangen in de liefde: we verwarren het verlangen naar de ander met de bevrediging van dat verlangen, het willen ‘krijgen’ van de ander. Maar niets is zo onbevredigend als de liefde. Omdat we de ander liefhebben, denken we te ‘hebben’. We zeggen zelfs dat we eindelijk alles hebben wat ons hartje begeert, maar de begeerte zelf heeft vurig andere opvattingen. Die wil alleen maar meer.
Omdat we ook wel voelen dat alleen maar jezelf geven tekort begint te schieten, gaan we over op het geven van dingen. Het geschenk komt in plaats van onszelf, of beter: in plaats van ons tekort. Het voordeel van de dingen is dat ze tastbaar zijn, het nadeel dat we denken dat het ons daarom te doen is in onze eindeloze zucht naar het krijgen. Want wat verlangen we als we verlangen? En wat geven we als we liefde geven? Wie het om het hebben gaat, ziet over het hoofd wat ons gegeven is, het hele leven, het bestaan. Daar hebben we niet van terug. Dit bestaan te willen snappen is het verlangen van de filosofie, dat van iedereen een filosoof maakt.
Even tussendoor …
Meer columns lezen van Coen Simon? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
