Home Warm aanbevolen: Het verlangen naar cultuur

Warm aanbevolen: Het verlangen naar cultuur

Door Gert-Jan van der Heiden op 29 oktober 2014

Cover van 03-2009
03-2009 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

In zijn boek Het verlangen naar cultuur plaatst de Maastrichtse filosoof Sjaak Koenis aan de hand van de twee begrippen ‘moderniteit’ en ‘cultuur’ de actuele vraag naar de Nederlandse identiteit in een helder politiek-wijsgerig kader. Overtuigend laat de auteur zien hoe de Nederlandse politiek decennialang het eigen project heeft begrepen als een steeds verder voortschrijdende modernisering van de Nederlandse samenleving. Het vertrouwen in deze modernisering stagneerde echter de laatste tien à vijftien jaar, doordat men steeds minder geloof hecht aan de moderniseringsclaim dat ‘de processen van modernisering’ als vanzelf ‘een convergentie van waarden’ tot gevolg hebben en daardoor allerlei politieke problemen oplossen.

Als reactie op deze politiek van de modernisering ontwaart Koenis in het laatste decennium een andere oriëntatie in de politiek en de politieke wijsbegeerte: in plaats van modernisering komt de vraag op naar het bezielende verband waarin politiek plaatsvindt en dat door termen als cultuur, religie en zin wordt aangeduid. Al onderkent de auteur dat deze andere oriëntatie een terecht correctief is op de doorgeslagen nadruk op modernisering en rationalisering, het verlangen naar cultuur heeft z’n eigen gevaren. Een groot gevaar vindt Koenis terug in het verlangen naar een Nederlandse identiteit. Deze identiteit is er niet alleen nooit geweest, maar dreigt bovendien allerlei groepen in de Nederlandse samenleving buiten te sluiten.

Haarscherpe analyses, maar welk alternatief?
Koenis’ studie weet haarscherp de tekortkomingen van het moderniseringsvertoog aan te wijzen, maar niet minder scherp toont hij de problemen waarop het centraal stellen van cultuur stuit. Bovendien verbindt hij theorieën uit de politieke en sociale wijsbegeerte moeiteloos aan ontwikkelingen en discussies die het Nederlandse politieke landschap de laatste jaren hebben vormgegeven. Dit is ongetwijfeld de grote kracht van dit boek.

Tegelijkertijd kan men zich afvragen wat Koenis’ alternatief is. In zijn eerste hoofdstuk, waarin hij laat zien dat er niet één, unieke politieke stijl (over)heerst in Den Haag, zien we hoe hij pleit voor de waardering van een onherleidbare veelheid. Ook in zijn bezwaren tegen de roep om een Nederlandse identiteit vinden we dit pleidooi terug: niet één, maar alle groepen moeten in de samenleving kunnen participeren. Daarom beschrijft hij ‘de lust van de politiek’ als ‘het vermogen om op sociaal, ideologisch, religieus, etnisch en cultureel vlak mengsels of bastaarden te creëren’. Tegenover een zuiverheidsdenken dat van één politieke stijl of één nationale identiteit droomt, wijst Koenis op het typisch politieke vermogen om verschillende groepen samen te brengen en het samenleven van deze vele groepen te organiseren. Dit is duidelijk een eerste aanzet tot een alternatief, maar de vragen hoe deze organisatie eruitziet en aan welke criteria ze zou moeten voldoen, blijven onuitgewerkt.

Niettemin is Koenis’ studie een aanrader voor iedereen die inzicht wil krijgen in de vraag waarom het debat over nationale cultuur en identiteit is opgekomen en wat de krachten en de zwaktes van de verschillende wijsgerige posities in dit debat zijn.