Home Waarom kijken we naar huiveringwekkende beelden?

Waarom kijken we naar huiveringwekkende beelden?

Door Frank van Vree op 17 augustus 2010

Waarom kijken we naar huiveringwekkende beelden?
07-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

We leven dan wel in een wereld van realityshows en snuff movies, toch willen we lang niet alles zien. Filosoof en hoogleraar journalistiek en cultuur Frank van Vree onderzoekt wat we wel én wat we niet willen zien.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Geweld, destructie, drama – onze samenleving lijkt eraan verslingerd, we kunnen er geen genoeg van krijgen en zijn permanent op zoek naar schokkende, verbijsterende beelden. Die beelden kunnen niet realistisch genoeg zijn, zo blijkt ook uit de klinkende slogan van een CNN-programma in de vroege jaren negentig: What is more moving, touching and shocking than real life?
Bij de verkiezing van de World Press Photo in 1960 werd nog schande gesproken van de winnende foto, omdat daarop te zien was hoe een nationalist de Japanse politicus Inejiro Asanuma doodstak – sindsdien is niemand meer verontwaardigd over dit soort beelden. De omstandigheden zijn inmiddels radicaal veranderd. Al lang voordat internet alle sluizen openzette, zorgden de groei van het aantal media, de toenemende concurrentie daartussen en de introductie van nieuwe communicatietechnieken al voor een voortdurende verlaging van allerlei drempels. Intussen is het web in nauwelijks tien jaar tijd uitgegroeid tot een waar pandemonium van beelden en illusies, reclame en realityshows, fragmenten, reportages, imitaties, snuff movies en andere bewust vastgelegde misdaden en gruwelijkheden – om nog maar te zwijgen van de oceaan aan pornografisch materiaal.

Gruwelijke voorstellingen

Toch is het huiveringwekkende geen typisch verschijnsel van deze tijd – en al helemaal niet bij uitstek een product van de moderne media. Wie de Bijbel kent, oude prekenboeken en andere religieuze teksten ter hand neemt, of schilderijen en prenten uit vroeger eeuwen bekijkt, zal vaststellen dat het ook daarin al wemelt van angstaanjagende taferelen en gruwelijke voorstellingen, en dat de toeschouwer geen detail wordt bespaard¬ – en dat geldt al evenzeer voor volksverhalen en vliegende bladen, de pamfletten uit de vroegmoderne tijd, met sprekende titels als Een waerachtighe verschrickelijcke nieuwe tijdhinghe van bloet en sulpher (1597). Huiveringwekkende afbeeldingen van het menselijk lijden zijn al in de vroege christelijke kunst te vinden, zo betoogde de Amerikaanse essayist Susan Sontag al in haar essay Kijken naar de pijn van anderen. Sontag, die overigens vooral geïnteresseerd was in de vraag wat dit soort beelden met mensen doet en in hoeverre ze bijdragen aan het begrijpen van de realiteit van de oorlog en de acceptatie van geweld, liet met treffende voorbeelden zien hoe gevoelig de menselijke natuur is voor de verleiding van de ‘uitdagende schoonheid’ van de terribilità, om de term te gebruiken waarmee tijdgenoten de overweldigende, huiveringwekkende grandeur van Michelangelo’s beelden probeerden te duiden.

Het verlangen een blik te werpen op het gevaarlijke, het verbodene, het afschrikwekkende, mag van alle tijden zijn, wel ziet dat gevaarlijke er tegenwoordig heel anders uit dan vroeger: inmiddels hebben de visioenen van de hel plaatsgemaakt voor realistischer voorstellingen – al slaagden orthodoxe christelijke groeperingen in de Verenigde Staten erin de twee te combineren in spectaculaire Hell House-themaparken, waarin de gevolgen van abortus, homofilie, echtbreuk en andere zonden op plastische wijze worden verbeeld.

Er is dus wel wat veranderd. Een oppervlakkige blik op krantenpagina’s van de jaren vijftig volstaat om te zien welke opmars expliciete beelden vooral sinds de oorlog in Vietnam hebben gemaakt. De teksten en beelden zijn vandaag de dag niet alleen spectaculairder, ‘realistischer’, maar ook minder terughoudend in het tonen van het menselijke lijden.
Dat laatste is betrekkelijk nieuw. Van oudsher waren er weliswaar weinig grenzen bij het tonen van destructie – vernielde gebouwen, afgebrande huizen, desolate slagvelden. Maar in het tonen van het ‘lijden met een gezicht’ waren de media sinds de negentiende terughoudender – terughoudender dan de schilders en tekenaars in de voorgaande eeuwen. Tegenwoordig lijkt die terughoudendheid te zijn verdwenen. Lijkt – wanneer we althans afgaan op de vaak gruwelijke beelden van slachtoffers van bomaanslagen in Irak, verdronken bootvluchtelingen op de Middellandse Zee, de door machetes afgehakte hoofden in Rwanda, en al die andere mensen die bij humanitaire rampen omkwamen of gewond raakten. Lijkt – want er blijken, bewust of onbewust, wel degelijk scherpe grenzen in acht te worden genomen bij het tonen van verschrikkingen.

Ziekenhuisseries

Het lijkt er soms inderdaad op dat alles kan, dat het publiek alles wil zien en dat alles ook daadwerkelijk te vinden is, of het nu gaat om journalistieke verslagen over rampen, oorlogen en misdaden, of om speelfilms en televisieseries. Vooral die laatste: ziekenhuisseries en detectives waarin verminkingen gedetailleerd worden getoond, lichamen worden opengesneden of in verregaande staat van ontbinding close-up in beeld worden gebracht, zijn al jaren uiterst populair. Op het web zijn alle genres rijkelijk vertegenwoordigd, als was de wereld één allesomvattende freakshow.

Maar deze indrukken bedriegen. De grenzeloosheid is maar schijn, zelfs op het web. Er zijn tal van beelden die nooit de openbaarheid halen – of alleen in bewerkte vorm. Een willekeurig voorbeeld: in maart 2003 liet de fotoredactie van dagblad Trouw een overzichtsfoto van het emplacement in Madrid, waar zojuist een trein door Al Qaida was opgeblazen, retoucheren, om de lezer de blik van een afgerukte hand tussen de rails te besparen. Trouw was niet de enige krant die dit besloot – en dat is goed beschouwd merkwaardig wanneer we ons realiseren dat er ’s avonds series worden uitgezonden die grossieren in dit soort beelden. Merkwaardig, maar niet uitzonderlijk.

Het geval van de foto van de Madrileense aanslag staat niet op zichzelf. Sterker nog: het aantal voorbeelden van wat we nóóit in detail te zien krijgen is niet te overzien, te beginnen met zelfmoorden, verongelukte verkeersdeelnemers, kinderen en (huis)dieren. Zelfs het afbeelden van verminkte lichamen van gedode soldaten is taboe – tenzij ze afkomstig zijn van een ander continent. Er zijn, kortom, harde en scherpe grenzen tussen verschrikkingen die wel en gruwelijkheden die niet getoond kunnen worden, die mensen klaarblijkelijk wel en niet willen zien.
Zo kon het gebeuren dat de beelden van de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog nog steeds niet te vinden zijn in geschiedenisboeken, kranten of documentaires, zelfs niet op de vaste exposities in oorlogsmusea. Ernst Friedrichs Krieg dem Kriege, een boekje met gruwelijke foto’s van de slagvelden en zwaar verminkte veteranen, uitgegeven in 1930 als onderdeel van een antimilitaristische campagne, vormde én vormt een eenzame uitzondering.

Wat voor de Eerste Wereldoorlog geldt, geldt ook voor de Tweede. Zo bestaan er gruwelijke foto’s en films van de kampen, gemaakt door de geallieerden in Oost en West, waarvan alleen een beperkt aantal iconische exemplaren rouleert. De andere beelden zijn wel beschikbaar, maar worden zelden publiekelijk getoond – behalve in de eerste jaren na de oorlog, toen ze werden ingezet in het kader van de heropvoeding van de Duitsers. Dat begon met krijgsgevangenen: Duitse soldaten werden verplicht te kijken naar de beelden uit de kampen, terwijl ze werden geobserveerd door geallieerde psychologen. Die constateerden dat de soldaten niet reageerden, maar als verdoofd de gruwelijke scènes gadesloegen.

De beelden bleken onverteerbaar. De Duitse cineaste Margarethe von Trotta heeft die onverteerbaarheid later vereeuwigd in haar film Die bleierne Zeit (1981), over twee zusjes die opgroeien in de jaren vijftig en zestig en waarvan er één toetreedt tot de links-terroristische Rote Armee Fraktion. Wanneer ze op de middelbare school zitten, kijken ze – verplicht – naar een van de meest indrukwekkende vroege documentaires over Auschwitz, Alain Resnais’ Nuit et brouillard. Resnais verwerkte in zijn korte film veel van het geallieerde materiaal, en precies die beelden maken de kinderen letterlijk kotsmisselijk. Trotta suggereert in Die bleierne Zeit zelfs dat deze onverteerbaarheid – en de onheilspellende stilte daaromheen – aan de basis heeft gelegen van het gewelddadige extremisme van de RAF en andere radicalen.

Er zijn grenzen

Zo blijkt onze samenleving weliswaar in de ban van huiveringwekkende beelden, realistischer en heftiger dan ooit, maar tegelijk zijn er onmiskenbaar grenzen – grenzen die nog steeds niet worden overschreden, behalve misschien in zeer beperkte kring. Die grenzen hebben niet zoveel te maken met fatsoen, zoals wel wordt gesuggereerd, en al helemaal niet met het realiteitseffect. Wat angstaanjagend is, waar een taboe op blijft rusten, zijn de beelden die in nietsverhullende vorm toegang geven tot gebeurtenissen die onze integriteit als individu, als sociale gemeenschap, in de kern bedreigen. Een voorbeeld volstaat hier misschien: een foto van een verminkt kinderlichaam, aangereden in het verkeer, op het journaal of in een krant. Ondenkbaar.
Dat betekent niet dat we geen huiveringwekkende beelden willen zien. Wel plaatsen we die beelden op een afstand door het format, de context, waardoor ze minder bedreigend zijn. Ook dan kunnen de beelden ontregelen, verstoren, verbazen, verrassen, verbijsteren, en we scheppen daar zelfs plezier in.

Het is de grote verdienste van de Britse filosoof Edmund Burke dat hij het genot dat het huiveringwekkende bij ons teweeg kan brengen wist te doorgronden en een eigen plaats kon geven in de esthetische theorie. Hoe kan het, zo vroeg hij zich midden achttiende eeuw af, dat duistere beelden van ontbindende lichamen en apocalyptische verwoestingen, magnifieke voorstellingen van natuurgeweld, extatische poëzie of een heftige scène uit King Lear zulke krachtige, sublieme ervaringen kunnen opwekken – gevoelens van opperste verbazing, angst, afschuw en verbijstering die sterker zijn dan het genot dat we bij het aanschouwen van schoonheid ervaren? En vooral: waarom zoeken wij die voortdurend op? Volgens Burke ervaren we die bijzondere sensatie omdat de beelden en teksten weliswaar raken aan onze angst voor de dood en ons instinct van zelfbehoud, maar we ons tegelijk veilig weten. Het gevolg hiervan is een acuut gevoel van diepe opluchting, delight, genot, verrukking dat ons overvalt.

Burkes analyse, hier beknopt weergegeven, werpt niet alleen een helder licht op wat ons drijft in ons verlangen te huiveren, maar laat ook zien waarom er nog altijd een taboe rust op die andere beelden – onverteerbare beelden, die te dichtbij staan, die ons geloof in ons bestaan en dat van onze gemeenschap dreigen te ondermijnen. Dat er tegenwoordig geen grens meer zou bestaan tussen wat wel en niet getoond mag worden, of wat we wel of niet willen zien, blijkt een onhoudbare opvatting. Ook al zijn we ons niet altijd bewust van het onderscheid, het geldt niettemin onverkort.