Home Voltaire in een Afrikaans bordeel

Voltaire in een Afrikaans bordeel

Door Ralf Bodelier op 14 november 2012

05-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Zes maanden trok journalist en filosoof Ralf Bodelier door Afrika. Zojuist ver­scheen zijn reisroman ­Atheïst in Afrika. In een louche Malawiaans bordeel leest hij twee Afri­kaan­se denkers. Bodeliers conclusie: er is weinig verschil met Europa. Hij her­kent de universele stem van Voltaire, maar ook de Blut und Boden-Ro­man­tiek van nazi-filosoof Alfred Rosen­berg.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Afrika is zó anders, zeggen de multiculturelen die het kunnen weten. Wij rei­zen alweer vier maanden over het conti­nent en ik geloof er steeds minder van. Zeker, de kop­pen zijn zwart, het haar kroest, in de wegen zitten gaten, behalve aids is er malaria en cholera, maar verder?

In de Zimbabwaanse bus, op weg naar Malawi, reizen forensen, kooplui, studenten en moeders met kinderen. De enige blanken, dat zijn Em en ik. Uit de luidsprekerboxen schalt reggae van The Heptones. Buiten ligt het oneindig neerdrukkende bush-veld van de Zambe­zi-vallei, uitgestrekt en verlaten als het noord­oosten van Groningen.

Tegen de tijd en de leegte kocht ik bij Kingstons in Harare twee boeken: No more lies about Africa van chief Musamaali Nangoli en How to live as a modern person van Samuel M. Wamae. Maar de boeken blijven in mijn tas. Want samen met de andere passa­giers zijn we gespannen. De chauffeur rijdt hard. Hij draagt een baseball-petje met de klep in zijn nek. Een kind zit op zijn knie. Rakelings schiet de bus langs greppels en droge rivierbeddingen. Come rain, come shine zingen The Hepto­nes. Ik klem mijn handen om de bank voor ons.
De weg is smal en snelt over lage maar steil oplopende heu­vels. Eenmaal op de top geeft de chauffeur vol gas om zonder vaart te minderen de volgende te halen. De dieselmo­tor brult. In het tempo waarmee de bus eroverheen raast, lijken de gaten in het asfalt nau­we­lijks van belang. Zodra een mens of kar in zicht komt, duwt de bestuurder op de claxon. Loeiend duikt alles in de berm. De passagiers krimpen ineen van schrik. Em is bleek. 'Wat een idioot', schreeuwt ze.

Halverwege een bochtige afdaling haalt de bus twee ossenkarren in en ontwijkt op enke­le meters een tegemoetkomende vrachtwa­gen. Gillend en in doodsangst springt iedereen van zijn bank­je. Via zijn achteruitkijkspiegel lacht de chauffeur om ons ge­schreeuw. In de verte slingert een fiets over de weg. Scha­terend stuurt hij zijn bus opnieuw naar de linker­helft. Mijn maag draait om. Ik vervloek de chauffeur. Ik voel me machte­loos. De reggae dreunt door onder mijn schedel en maakt me misselijk van angst. Dat klote Afrika, sak­kerdju. Ik ben een dwaas. Waarom zijn we hier en zitten we niet in de intercity naar Am­sterdam?

We stoppen op een marktplein. Ik laat de stang los. Mijn knokkels staan wit verkrampt. Jongens met bananen, zakjes limonade, brood en hardgekookte eieren bestormen de bus. Uitgeput leun ik achterover. Em koopt eieren met zout.
Nu neemt de chauffeur het ervan. Lui hangt hij op een bankje, in zijn hand een blikje bier. Ik ga naast hem zitten. De man neemt geen kennis van mijn aanwezigheid.

`Je reed flink door', vis ik.
`O.'
`Rij je altijd zo?'
`Altijd.' Onze chauffeur is geen prater.
`Waarom rij je zo hard?'
`Iedereen rijdt zo.'
`Dat is levensgevaarlijk, jullie spelen met ons leven.'
`Ach.'
`Maar wij staan doodsangsten uit.'
`Jullie zijn niets gewend', zegt hij en drinkt klokkend zijn bier.
`Dat klopt. Maar iedereen schreeuwde van angst.'
`Niet iedereen.' De man kijkt de andere kant op.
`Vrijwel iedereen', houd ik aan.
`Wij zijn anders dan jullie. Wij zijn niet bang. Het is jullie probleem.'

Het 'wij' van de chauffeur, dat zijn de overige reizigers. Dat zijn de Zimbabwanen of, wat waarschijnlijker is, de zwarten. 'Jullie', dat ben ik, dat zijn wij, dat zijn de blanken. Ik voel me ongemakke­lijk. Hoe moet ik hierop reageren? De ogen van de chauffeur spotten. `Dan gaan we maar weer.'
Wij zijn anders. Ik versus hem, wij contra hen, de westerlin­gen tegenover de Afrikanen, blank tegen zwart. Ik ben bang, maar heb geen recht van spreken. Man, verhang je. Met loden schoenen stap ik weer in. Ik klem me aan de bank voor me en sluit mijn ogen.

Onderkant van Afrika

Lilongwe is de hoofdstad van Malawi, the warm heart of Africa. Het hart van Lilongwe is een smerige helling met daarop een drukke markt. Tussen de kraampjes mean­deren rio­len die dode ratten en slachtafval meevoeren. Rondom de markt staan kleine hotel­letjes. Daar overnachten de marktkooplui. Zo vies als de markt is, zo vies zijn ook de ho­tels. Kapotte ramen, een verstopte douche, muren vol geplette muggen, een binnenplaats met gammele stoelen. Wij betalen tachtig kwacha, zes gulden, voor een kamer in een klein resthouse aan de kop van de markt. Onze kamer ligt pal naast de bar. In de overige kamers wonen vooral hoeren.

Uit luidsprekers dreunt mu­ziek. Meisjes met omslagdoeken over hun borsten en billen snellen door de gangen. Ze onderhandelen in de opening van hun kamerdeur. Veel gegie­chel, veel gesmeek om lagere prijzen, knallende vloeken, de geur van bier.

Als de duisternis valt gloeien de barbecues. Met de rook en de lucht van gebraden vlees drijft wonderlijke muziek door de raamopeningen. Reggae versneden met wals en tango, goedkope elektrische piano's en de kitsch van gospel-muziek. We gaan naar buiten. Op een bankje achteraf bestellen we flessen Castle Green. Mannen lopen af en aan. Schroomvallig en uitge­laten, onopvallend of met bravoure dringen ze door de gangen. In een leunstoel lurkt een oude vrouw aan haar pijp. Een hoer, bevallig als de Venus van Botticelli, vlecht haar haren in een wrong en leunt tegen de deurpost van haar kamer. Ze kijkt verveeld naar een man die zijn geld telt. Dan laat ze hem door.

Dit is de onderkant van Afrika. Gedompeld in de vrolijkheid van bier en muziek, zwemt de dood in golven van sperma naar de omliggende dorpen en steden. Want het gebruik van condooms, zo valt te horen, is westers. Dat past niet bij de Afrikaanse cultuur. Inmiddels is eenderde van de Malawiërs tussen de vijftien en negentien besmet. Binnen tien jaar over­lijdt de helft van alle jonge mensen.
   
Vroeg in de ochtend hangt een serene stilte in het bordeel. Em is nog in diepe slaap. Ik loop met mijn tandenborstel door de gangen op zoek naar water. Het ruikt naar verschaald bier, as, verbrand vlees en goedkoop parfum. Op het binnenplaatsje staan volle emmers. Blijkbaar is er geen stromend water. Zwijgend borstelen twee vrouwen hun haar.

Terug op onze kamer lees ik in de twee boekjes uit Kingstons. How to live as a modern person van de Keniaan Samuel M. Wamae. En No more lies about Africa van chief Musa­maali Nang­oli.
Het laatste boek draagt als ondertitel Here is the truth from an African en Nangoli staat met speer, kralenkettingen en een jurk van antilopenvel op de voorplaat. Dit is het Afrika dat ik ken uit Tarzan de aapmens. Ook de foto's die de tekst illustreren komen uit een Afrika dat wij nog niet hebben gezien: trommels, Masaï‑krijgers, leeuwen, de clan van de auteur in traditionele kleding, vrouwen met blote borsten die werken op het land.

Het boek is uitgegeven in New Jersey, USA en eigenlijk bestemd voor de Amerikaanse markt. Ook de chief woont in de Verenigde Staten, waar hij les geeft aan Afro-Amerikaan­se studenten. Deze zwarte Amerikanen, zo schrijft Nangoli, zijn vergeten hoe Afrikaans ze zijn en hoe weldadig Afrika is. Nergens zijn mensen zo hartelijk, nergens zo diep verbon­den met moeder aarde, nergens zo kuis in hun seksualiteit. Afrikanen buiten Afrika zijn ontheemd. Hun is een westerse levensstijl opge­drongen door gewetenloze blanken. Musa­maali Nangoli houdt niet van blanken. Hij reisde door Europa, hij reisde door Rusland, hij reisde door Amerika en door alle andere plaatsen waar de blanke man leeft. Overal werd de chief onheus bejegend. `Oh oh! There was trou­ble. He called me nigger, wog, blackie, coon and you name it, the white man called me!'

Schril is het contrast met de rijke Afrikaanse cultuur waarin Nangoli werd geboren. 'Lang, lang geleden, onder een mango­boom. In de goede oude tijd.' Wat ging er sindsdien niet allemaal verloren! Het ongerepte continent werd harteloos opgedeeld in naties naar westers model, kapotgemaakt door akkerbouwgebieden en geher­senspoeld via het westerse onder­wijs. Fatsoenlijk onderwijs, meent Musamaali Nangoli, moet de zwarte overal ter wereld weer leren wat de Afrikaanse cultuur is. Uitvoerig behandelt de chief de traditione­le Afrikaanse methode van seksuele voor­lichting. Die gaat van grootouders op kleinkinde­ren. Opa en oma staan altijd klaar voor advies. Of zij ook condooms advi­seren bij bordeelbe­zoek, laat Nangoli wijselijk in het midden.

Dit boek doet het ongetwijfeld goed in de Verenigde Staten. Maar ik huiver ervan. Nang­oli’s boek kluistert me aan de smerige muren, aan het krakende ledikant, de armoede en de aids-doden van deze godvergeten plek. De chief verankert de Afrikanen voor eeuwig aan hun folklore en onwetendheid. Als blanke houd ik het voorrecht op techniek, welvaart en vooruit­gang. De zwarte, ook al is hij al vier generaties in de Ver­enigde Staten, blijft geke­tend aan het oerwoud en de savanne waar zijn voorouders leefden.

Chief Nangoli profileert zich weliswaar als authentiek Afri­kaan, maar in zijn woorden klinkt een heel specifieke Europese gedachte. Hier fluistert de denkwereld van de Duitse roman­tiek. Die van de predikant-filosoof Gottfried Herder, via Richard Wagner, tot haar meest geperverteerde vorm, het ge­dachtegoed van de nazi-filosoof Alfred Rosenberg. Nangoli bezingt zijn Afrikanen zoals Herder in zijn Volkslieder ooit de Duitsers bezong. De Afrikaanse jungle van Nangoli is het Germaanse woud uit de Ring des Nibelungen. Nangoli's blanken zijn de geldgierige en kosmopolitische joden uit Rosenbergs Mythos des 20. Jahrhunderts. Afrika is het Blut und Boden van de negers. De blanke is daarin niet minder dan een Fremdkör­per.

Ontroerend universalisme

Hoe anders is Samuel Wamae's How to live as a modern person. Dit boekje is uitgegeven in Nairobi, Kenia en draagt de ondertitel A guide for young people. Tegenover de roman­tiek, de platvloersheid en het hardboiled racisme van de chief, poneert Wamae dat elk mens, waar ook ter wereld, een goed leven wenst te leiden. Volgens de flaptekst is het werkje bestemd voor jongeren die vérder willen komen.

Op het voorplat staat een zwarte familie in de opstel­ling van het westerse kerngezin. Vader in pak met stropdas, moeder in bloemetjesjurk, dochter in plooirok en zoon met voetbal. Op de achtergrond een Japanse middenklasseauto en een eengezinswo­ning. Ook de plaatjes ín het boekje staan haaks op die van No more lies. In How to live geen foto's van Masaï of leeuwen, maar mensen in leunstoe­len die met elkaar praten. Ze drinken koffie of een bier­tje. Ze werken achter beeld­schermen en op tractoren. Dit is een boekje voor aan­staande koks in restau­rants, voor jongens die vliegtuigen willen bouwen of met een truck het conti­nent oversteken. Dit boek is in alle opzichten bestemd voor de Afrikaanse markt, `opgedragen aan alle jonge mensen die in dit land willen leven als moderne mannen en vrouwen.'

Buiten komt het leven weer op gang. Door de rafelige gordijnen zie ik mannen met kratten sjouwen. Vrouwen wrijven tafels en stoelen schoon. De eerste zonnestralen spelen door het stof.
 
In tegenstelling tot chief Nangoli, poneert Samuel Wamae dat alle mensen dezelf­de verlan­gens koesteren. Van een exclusief Afrikaanse cultuur wil Wamae niet horen. Ie­der­een, westerling én Afrikaan wil een huis, goed onderwijs en gezond zijn. `Ook jij kunt mensen helpen gezond te zijn', richt Wamae zich tot zijn jonge lezers. `Ook jij kunt ver­pleegster worden, of studeren voor arts en gezondheidsvoorlichter'. Als Samuel Wamae terugblikt op het Afrikaanse verleden ziet hij geen exclusief Afrikaanse cultuur van supe­rieure omvang, maar een ontwikkeling die alle mensen, overal op aarde doormaken. Een ontwikkeling die ook aan de Afrikaanse wereld niet voorbij zal gaan. Wamae bepleit geen Afrika voor de Afrikanen, maar een humanisme voor elke mens. `Niet de rijkdom van weinigen, maar de afhankelijkheid van elkaar en de onderlinge samen­werking van mensen vormt de kern van de welvaart in de moderne wereld. Geluk ontstaat als mensen rekening houden met hun medemensen.'

Buiten davert Peter Tosh uit de luidsprekers. De eerste mannen zitten met een fles Cast­le Green aan de bar. De woorden van Samuel Wamae ontroeren me. Ik lig op bed in een derderangs bordeel in Afrika en hoor de heldere stem van de Franse Ver­lichting. In plaats van Herder klinkt nu Voltaire, met zijn droom van een universele beschaving waarin ieder­een, de Euro­peanen én de wilden, zijn opgenomen. Wagner is verdwenen en ik hoor Multatuli met zijn onverwoestbaar geloof in de individue­le mens. Bij Wamae geen Rosenberg, maar Martin Luther King met zijn droom van vrijheid voor álle kinderen Gods. Gelukkig is dit boekje bestemd voor de Afrikaanse markt. En de flauwekul van de chief, die is voor de multicultu­re­len. Ver weg in de Verenigde Staten.
 
Dit is een bewerking van een gedeelte uit het boek Atheïst in Afrika van Ralf Bode­lier. Het boek is onlangs verschenen bij uitge­verij Thomas Rap. (¦ 39,90/BEF.790)