Home Vertrouwen

Vertrouwen

Door Evelien Tonkens en Tsjalling Swierstra op 22 juni 2010

Vertrouwen
Cover van 06-2010
06-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Van de politiek deugt niets, wetenschappelijke claims over klimaatopwarming geloven we niet meer, bankiers strijken alleen maar bonussen op – we leven in een low trust-samenleving. Terwijl vertrouwen nu juist ‘het smeermiddel is van een soepel functionerende samenleving’. Hoe herwinnen we het vertrouwen? Een agenda in vijf punten voor de komende tien jaar.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In de aanloop naar de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen vroeg een verslaggever van Radio 1 in Amersfoort aan passanten wat ze belangrijke politieke thema’s vonden. Het hele stadhuis was in paraatheid gebracht om daar met de kiezers over te spreken. Maar niemand had daar behoefte aan. De politiek, daar deugde toch niks van. Waarom niet? Daarop kwam geen duidelijk antwoord. Niemand kon vertellen waarover hij ontevreden was. Nou gewoon, over alles. Bijvoorbeeld? Nou alles, gewoon.
Een veelzeggend beeld, dat alles zegt over de huidige low trust-samenleving. Vertrouwen wordt dan ook hét trefwoord van het komende decennium. Sinds de bankencrisis herontdekt als het fundament van markt. Sinds de politieke crisis als het fundament van de politiek. Sinds de vaccinatiecrisis als het fundament van de (preventieve) gezondheidszorg. Maar glibberig als paling. Breekbaarder dan zeepbellen. Kwetsbaarder dan liefde.

Vertrouwen op democratie heet de jongste publicatie van de Raad van Openbaar Bestuur (ROB). Vertrouwen in burgers heet een aanstaand rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), na het eerdere Vertrouwen in de buurt. Allemaal op zoek naar hoe vertrouwen herwonnen kan worden. Vertrouwen op de kracht van mensen, variant van het D66-motto, zal het motto van de komende regering zijn, ongeacht de politieke kleur daarvan. Maar wat is er met onze samenleving aan de hand dat wantrouwen zo welig tiert en vertrouwen zo ver te zoeken is? En wat kunnen we doen om vertrouwen te herwinnen?

Baantjesjagers

Het vertrouwen in onze volksvertegenwoordiging is weg, constateerde De Telegraaf naar aanleiding van een enquête op internet. Vierennegentig procent van de stemmers wantrouwde de Tweede Kamer, volgens de redactie omdat ‘er onvoldoende geluisterd werd naar de burger’. Politici zijn baantjesjagers, onderling ruziënd, verliefd op het pluche en de waan van de dag najagend. Veel vertrouwen in medeburgers was er overigens ook niet: 69 procent vond dat burgers zelf meer interesse in politiek moeten tonen.

Ook de wetenschap is het slachtoffer van het om zich heen grijpende wantrouwen. Wetenschappelijke claims over klimaatopwarming treden we met ongeloof tegemoet. Burgers zagen het nut van vaccinaties niet in en trokken de motieven van overheid, wetenschap en farmaceutische industrie in twijfel. Massapsycholoog Jaap van Ginneken begrijpt dit: ‘Wij hebben te weinig inzicht in hoe de vaccinatiebeslissing tot stand is gekomen en dat gebrek aan transparantie maakt wantrouwig.’ Maar Roel Coutinho van de GGD bestrijdt dit: de procedure was glashelder en werd genomen door een afgewogen samengestelde commissie.
Wantrouwen vind je niet alleen bij burgers, maar ook bij beleidsmakers. Veel professionals in de publieke sector voelen zich slachtoffer van ‘geïnstitutionaliseerd wantrouwen’; daarmee doelen ze op de overmatig gedetailleerde wijze waarop zij verantwoording moeten afleggen over hun werk.

Omgekeerd vinden veel politici en ambtenaren burgers verwend, emotioneel en wispelturig, en achten ze hun woordvoerders weinig representatief. Menig bestuurder of politicus klaagt hierover, zij het meestal onder vier ogen tijdens de borrel na een bijeenkomst waarin net het belang van burgerparticipatie benadrukt is. Meer openlijk is de roep om een elite die het mokkende en wispelturige volk weer moet leiden, zoals Paul Frissens recente pleidooi voor een ‘aristocratische politiek’.
Zelfs het bedrijfsleven wantrouwen we. Zelfs? Daar gingen we er toch altijd al van uit dat iedereen aan zichzelf dacht? Inderdaad, maar steeds minder mensen vertrouwen er nog op dat het najagen van het eigen belang zichtbaar, al is het dan via een onzichtbare hand, bijdraagt aan het algemene belang. Vooral bankdirecteuren en andere ‘grote graaiers’ moeten het nu ontgelden. Terwijl zij en hun bedrijven faalden, de financiële markten inzakten, en de belastingbetaler mocht opdraaien voor hun falen, bleven zij doodgemoedereerd hun bonussen opstrijken.
Maar het meest wantrouwen we iedereen die níét zijn eigen belang zegt na te jagen. Dat kan niet gemeend zijn, en is dus hypocriet en vals. Neem het voorbeeld van onze vriendin Nancy. Ze werkt bij een groot bedrijf, waarvan de bedrijfstop de laatste jaren in de media veelvuldig van zakkenvullerij is beticht. Desondanks – of misschien juist daarom? – heeft het bedrijf inmiddels een regeling voor bedrijfsvrijwilligerswerk. Werknemers mogen twee uur per week in de tijd van de baas huiswerkbegeleiding geven, mits ze ook twee uur van hun eigen tijd erin steken. Maar Nancy, een typisch linkse weldoener die het graag opneemt voor kansarme kinderen, piekert er niet over daaraan mee te doen. Ze wantrouwt het goededoelenbeleid van haar bedrijf hartgrondig. Ze vindt het een ordinaire pr-stunt. Wie meedoet is in haar ogen medeverantwoordelijk voor de hypocrisie van het bedrijf.

Kritische burger

Wat veroorzaakt de vertrouwenscrisis? Deels is die het gevolg van de toegenomen democratisering. Met het afbrokkelen van het gezag is het vertrouwen afgebroken. We vertrouwen de pastoor, de politicus, de dokter en de wetenschapper niet langer. We eisten – en kregen – meer transparantie. Daardoor zien we nu nog beter hoe ze falen. De schandalen die de katholieke kerk teisteren, bijvoorbeeld, zijn niet het gevolg van meer seks met minderjarigen, maar van meer openheid en van minder ontzag voor de gezagsdragers, zoals Ian Buruma betoogde in de Volkskrant.

Belangrijker nog is dat vele partijen het vertrouwen actief hebben ondermijnd. Van links tot rechts moesten we vertrouwen op wantrouwen. ‘Vertrouw ons niet’, riep de overheid, in een poging mensen zelf meer verantwoordelijk te maken voor hun leven. De ‘kritische’ burger etaleert zijn wereldwijsheid inmiddels door iedereen te wantrouwen die suggereert uit altruïsme en inspiratie te handelen. En we moeten dan wel op de markt vertrouwen, maar alleen maar omdat de markt zelf een systeem van georganiseerd wantrouwen is: ‘Is dit niet te duur?’ ‘Is dit wel de beste kwaliteit?’ Alleen zo kan de tucht van de markt zijn weldadige werk doen. Iedereen houdt vanuit zijn eigen belang het eigen belang van de ander in de gaten, met als verondersteld gevolg het algemeen belang.
De boodschap is telkens hetzelfde: wees niet naïef, lever jezelf niet over. Gok niet, eis garanties, ga voor je eigen belang. Twee decennia heeft het neoliberalisme gehamerd op het eigen belang als het enige ware belang. Publiek belang gold als te ontmaskeren hypocrisie. Dat geldt ook wanneer een bedrijf maatschappelijk verantwoord wil ondernemen. Een bedrijf dat huiswerkklassen steunt is niet prijzenswaardig, maar verbergt slechts zijn ware aard. En hypocrisie, dat is tegenwoordig het allerergste. Uit onderzoek kwam zelfs naar voren dat mensen zich inmiddels slechter voordoen dan ze zijn (‘Ik geef nooit iets aan het goede doel’), om maar te voorkomen dat ze van hypocrisie, van morele betweterij, worden beticht.
Een heel andere oorzaak van wantrouwen is vermoedelijk dat veel mensen zich buitengesloten en machteloos voelen. Ze hebben niet het idee veel aan de samenleving te kunnen veranderen. Uitsluiting en afzijdigheid zaaien wantrouwen. Een kweekvijver voor wantrouwen is angst en een gevoel van machteloosheid, het gevoel dat je je eigen leven niet in de hand hebt en dat anderen dat wel hebben: ik kan nergens iets aan doen, en zij zijn almachtig en dus overal voor aansprakelijk. In een recent onderzoek naar visies van actieve burgers op burgerschap komt dat gevoel van machteloosheid pregnant naar voren. Wantrouwen is mogelijk een symptoom van falend zelfvertrouwen.

Tijd, geld en energie

Een beetje argwaan kan geen kwaad. Maar, Aristoteles zei het al: het komt er altijd op aan om maat te houden. Want vertrouwen is het smeermiddel van een soepel functionerende samenleving en economie. Bij wantrouwen nemen de ‘transactiekosten’ sterk toe: er moeten garanties worden afgegeven, transparantie moet worden geschapen, en – vooral – er moet veel en streng en zorgvuldig worden gecontroleerd. En dat kost allemaal tijd, geld en energie. Om maar niet te spreken van schadelijke bijeffecten, zoals verzuurde omgangsvormen en tanend plezier in het werk. Dat we nu in rap tempo spijt beginnen te krijgen, is onvoldoende om het schip van koers te doen veranderen. Jammer genoeg heeft het neoliberale mensbeeld van de iedereen wantrouwende Homo economicus namelijk de neiging zichzelf waar te maken. Mensen blijken strategischer te gaan handelen als ze weten dat er economiestudenten aan tafel zitten.
Vertrouwen komt te voet, maar gaat te paard. Herstel van vertrouwen gaat niet via één of twee grote gebaren, maar via vele bescheiden stappen. Hier opperen we er een paar.

Een eerste stap is je realiseren dat vertrouwen een daad is, in het besef van onzekerheid en risico’s. Vertrouwen vereist de bereidheid een sprong in het duister te doen. Het verlangt overgave. Je lot in andermans handen leggen, vanuit de erkenning dat je niet overal zelf baas over kunt zijn. Vertrouwen vergt dus een zekere naïviteit. Er zijn per definitie geen garanties dat je vertrouwen niet misbruikt wordt. Na twee decennia eisen van ‘keiharde garanties’ kunnen we ons bij risicoacceptatie weinig meer voorstellen. Toch zullen we dat opnieuw moeten leren. Die garantie-eis leidt zelf voortdurend tot ondermijning van vertrouwen in de politiek, betoogt de Raad voor Openbaar Bestuur in zijn recente advies.
Een volgende stap is bezinning op de vraag hoe we binnen democratische verhoudingen opnieuw vorm aan vertrouwen kunnen geven. Een deel van de oplossing zal erin bestaan meer realistische verwachtingen te koesteren. Als we bijvoorbeeld beseffen dat wetenschappers geen allesweters zijn maar tastend en falend voorwaarts gaan, dan voelen we ons minder belazerd wanneer ze meningen herzien of data verschillend interpreteren. Iets soortgelijks geldt voor de politiek. Deelgenoot zijn en meedoen zaait vertrouwen, zo luidt een oude les in de politicologie. In een democratie heeft gezag idealiter iets van een rollenspel, waarbinnen we in de loop van de tijd verschillende rollen spelen. Als burgers meer betrokken worden bij de praktijk van het bestuur, heeft dat onmiddellijk gevolg voor hun inzicht in de marges van beleid en politiek. Doordat hun verwachtingen realistischer worden, leren ze dat blind wantrouwen jegens bestuurders even kortzichtig is als blind vertrouwen. We moeten leren om gezag tijdelijk toe te kennen. Dat betekent dat we ervan afzien altijd, op ieder moment en overal transparantie te eisen.

We moeten ons, ten derde, ook herbezinnen op het belang van discussiëren. Want er wordt nauwelijks nog gediscussieerd en geargumenteerd. Anti-autoritair denken is doorgeschoten: niemand heeft meer gelijk dan een ander. Het postmodernisme is gedemocratiseerd: alles is een mening, en alle meningen zijn even goed of slecht. Vooral op internet is het publieke debat verworden tot een publiek riool waar iedereen zijn mening kan droppen zonder argumenten te geven en zonder argumenten van anderen in overweging te nemen. Maar ook elders zijn echte argumentatie en meningsuitwisseling schaars. Hoogstens economische argumenten tellen nog: is een voorstel betaalbaar, is het goed voor de economie? (Ethische) argumenten over de kwaliteit van het bestaan tellen nauwelijks. En wie is nog zo arrogant om hoge cultuur te onderscheiden van lage cultuur?

Voor een deel is dit uiteraard typisch Nederlands: niet denken dat jij beter bent dan een ander. En dit relativisme heeft ook een morele kern; het is vaak bedoeld als teken van respect voor de ander. Men is bang dat het aanmatigend is om een mening te hebben over de mening van een ander. En dus uit men wel zijn eigen mening, maar toetst die niet aan andermans mening. Men vermijdt discussie, die erop gericht is te overtuigen of overtuigd te worden. Zo blijft de ander een black box: iemand die for whatever reason een andere mening is toegedaan. Maar als we niet weten waaróm iemand iets vindt, hoe kunnen we zo iemand dan vertrouwen? Alleen het uitwisselen van argumenten, alleen een open en serieuze discussie, schept vertrouwen. Je ziet immers dat de ander redenen heeft, in plaats van alleen meningen.

Herstel van vertrouwen vereist ten vierde dat we inzien dat het publiek belang en altruïsme bestaan en de moeite waard zijn. Vertrouwen is alleen mogelijk als daar enig geloof in bestaat. Alleen dan kun je het gevoel hebben deelgenoot te zijn. Deel te zijn van een gemeenschappelijk verhaal. Je kunt bestuurders of vaccinatieartsen alleen vertrouwen als je wilt geloven dat zij door meer bewogen worden dan door louter eigen belang. Daartoe moeten we aansluiten bij het reëel bestaande altruïsme: veel mensen willen graag iets voor een ander betekenen en willen graag deel uitmaken van een groter geheel en bijdragen aan een groter verhaal. Als we die behoefte niet erkennen en beantwoorden, doet Wilders dat op een geperverteerde manier. Wilders biedt immers, als een van de weinige politici van dit moment, een groter verhaal om deelgenoot van te zijn.
Ten vijfde: in de relatie tussen burgers en de overheid of andere instanties ligt de sleutel waarschijnlijk in de combinatie van nabijheid en aanspreekbaarheid én gezag. Wantrouwen doen burgers vooral in abstracto. In de praktijk lijken velen wel degelijk vertrouwen te hebben in de concrete professionals met wie ze te maken hebben, signaleerde de Nijmeegse socioloog en filosoof Bas van Stokkom onlangs. We vertrouwen de wijkagent omdat die nabij genoeg is om menselijk te zijn, en we dus ook een reëel beeld hebben van zijn macht en onmacht. Dat brengt een zekere vergevensgezindheid met zich mee. In tegenstelling tot afstandelijke, onbereikbare en anonieme instituties aan wie we eerder geneigd zijn almacht toe te schrijven. Falen zij, dan interpreteren we dat veel eerder als gevolg van opzet.

Aanspreekbaarheid is cruciaal. Het wantrouwen van burgers jegens instanties wordt gevoed doordat deze vaak niet aanspreekbaar zijn. Als er bijvoorbeeld in de jeugdzorg iets misgaat, blijkt dat iedereen ermee te maken heeft, maar dat niemand verantwoordelijk en aanspreekbaar was. Vaak is in onze kapotgeorganiseerde samenleving een dozijn mensen verantwoordelijk, maar is toch niemand aanspreekbaar. Bij herstel van vertrouwen hoort het spreekwoord ‘Liever één aanspreekbare in de hand dan tien in het dossier’.
Aanspreken moeten we niet verwarren met afrekenen. Wie aanspreekbaar is, verdient vertrouwen, ook als hij soms domme dingen doet. Dat begreep voormalig Maastrichtse burgemeester Leers, maar de raad die hem afzette helaas niet.

Vertrouwen hoeft niet blind te zijn. Beter niet zelfs. Blind wantrouwen slaat namelijk gemakkelijk om in blind vertrouwen. Wilders roept bijvoorbeeld op om iedereen te wantrouwen – het zijn allemaal zakkenvullers en idioten –, maar hemzelf niet. En het lijkt te werken. Zijn aanhangers wijzen vooralsnog de meest minimale democratische controle op hun leider af. Dat geeft volgens hen alleen maar gedoe, strijd, eigenbelang, en op z’n best compromissen – wat allemaal slechts afbreuk doet aan de zuiverheid van Wilders’ ideeën. Blind vertrouwen is echter een heilloze weg. Vertrouwen wordt alleen maar sterker van kritische vragen op gezette tijden. Mits dan vertrouwenwekkende signalen volgen. Zo vertrouw je ook je geliefde, vrienden en collega’s – niet door een schriftelijk rapport van alle daden en gedachten per minuut.