Home Verbetering van het verstand

Verbetering van het verstand

Door Han van Ruler op 05 februari 2013

07-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Wijs word je niet van preken, van theorieën, of van horen zeggen. Andermans gedachten kunnen je op weg helpen, maar meer ook niet. Wat je nodig hebt is een intuïtieve kennis, stelt Spinoza, in de voetsporen van Descartes.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Als professor Geulincx eenmaal op gang komt, verliezen de studenten iets van hun gebruikelijke rumoerigheid. Je moet goed opletten, want voor je het weet snap je niets meer van zijn gepassioneerde Latijn. Descartes is al zo’n vijftien jaar dood, maar zijn geest waart nog steeds rond in Leiden. En als je professor Geulincx hoort spreken, krijg je opnieuw het gevoel getuige te zijn van een belangrijk moment in de filosofie. Vandaag is de professor serieus. Hij spreekt over God. God was bij Descartes een abstracte, verafgelegen Godheid geworden. Maar Geulincx noemt hem zonder enige schroom onze ‘wijze vader en schepper’. God is geen boze man met een lange baard, maar hij is toch een ‘vader’ en een ‘schepper’ omdat alleen het bestaan van een hoogste zijnde onze menselijke conditie kan verklaren. Mijn ouders, zegt Geulincx, of de materie, maken mijn bestaan niet minder mysterieus.

En God is wijs, want terwijl wij de dingen om ons heen altijd alleen maar van de buitenkant zien, heeft wie ze schept een veel intiemere kennis van zaken. Toch is er ook voor ons een vorm van wijsheid mogelijk. Kennis komt in verschillende gradaties, van zintuiglijke indrukken via weetjes tot helder inzicht en ten slotte wijsheid. Wij scheppen zelf ook voorzover wij onze eigen gevoelens, emoties en gedachten doorzien en daarnaar handelen. Dat is wijsheid voor de mens. De studenten worden weer iets onrustiger als de professor plotseling erg persoonlijk wordt. “Er bestaat geen groter geluk”, zegt hij, “dan wanneer we iets van God beginnen te begrijpen en dat met anderen kunnen delen, zoals ik nu met jullie doe.”

We weten niet of Spinoza, die vlakbij woonde, ook bij Geulincx college liep. Maar in ieder geval vinden we bij Spinoza alle thema’s van Geulincx terug. Geulincx’ Leidse leermeester, de theoloog Abraham Heidanus, had eens gezegd dat er geen enkele reden was om te filosoferen als je er niet gelukzalig van wilde worden. Spinoza schreef het hem na in een boekje dat hij nooit afmaakte en dat altijd op de plank zou blijven liggen: de Verhandeling over de verbetering van het verstand. Alle wetenschappen hebben volgens Spinoza slechts één enkel doel: de hoogste menselijke volmaaktheid. De Verhandeling wijst de weg naar het ‘ware’ en het ‘hoogste goed’, waar Spinoza net als Geulincx vat op probeert te krijgen door verschillende vormen van kennis te analyseren, met als hoogtepunt de kennis van God.

Evenmin als Geulincx vertrouwde Spinoza erop dat het grote publiek wel wat zou begrijpen van wat hij bedoelde. Juist daarom begon hij aan een inleiding op de filosofie. Maar de Verhandeling is voorzichtig en geeft nog weinig prijs van het inzicht waar het uiteindelijk om draait. Slechts heel terloops schrijft Spinoza dat het ware goed het middel is dat een ‘bewustzijn’ teweegbrengt ‘van de vereniging van de geest met de ganse natuur.’ En het hoogste goed is ook voor Spinoza om dit bewustzijn samen met anderen te delen.

De filosofie neemt hier de taak van de religie over. Geulincx en Spinoza wilden laten zien dat iedereen vanuit zichzelf, vanuit de eigen overtuiging en zonder de dreiging van angst, schuld of boete zou kunnen instemmen met de moraal. Je kunt je afvragen waarom ‘het ware goed’ aan ‘het hoogste goed’ gekoppeld zou zijn, waarom je met andere woorden je wijsheid met anderen zou willen delen. Maar dat is juist de taak van de filosofie: Jezus of Mohammed volgen is prima, maar pas door zelf in te zien waarom je dat zou doen, vervalt de noodzaak om het bij anderen af te dwingen. Wie de filosofische techniek kent om zijn eigen geluk te bereiken door middel van een vereniging van zijn geest met de natuur, ziet vanzelf de waarde van dat geluk in voor de ander. Hij of zij wenst de ander vanzelf het beste toe, weet tegelijkertijd dat wie het ware goed ook ziet niet meer overtuigd hoeft te worden – en dat wie het niet wil zien ook niet te overtuigen is.

Hoe verloopt de zoektocht naar een duurzaam geluk? Zoals gezegd: door steeds hoger te klimmen op de ladder van de kennis. Bij Spinoza staat een ‘intuïtieve kennis’ op de hoogste tree. Je kunt als koopman van je voorganger een ezelsbruggetje leren waarmee je altijd een onbekend getal kunt vinden dat zich tot een bekend getal verhoudt als twee andere bekende getallen. Je kunt als docent aan je leerlingen laten zien dat het bij eenvoudige gevallen klopt (2 : 4 = 3 : 6) en het dus altijd wel zal kloppen. Je kunt als wiskundige zelfs een bewijs van deze algemene wet hebben afgeleid uit Euclides (a : b = c : d, dus ad = bc). Maar je weet pas werkelijk wat die wet inhoudt als je er zelf intuïtief de waarheid van hebt ingezien. Geulincx verwees naar het beroemde voorbeeld van de ongeletterde slaaf uit Plato’s Meno, die met Socrates’ hulp de stelling van Pythagoras vond zonder dat deze hem werd voorgezegd. Echt leren is zelf iets inzien, niet iets van anderen overnemen. En dat intuïtieve inzicht is precies waar het om gaat als de mens werkelijke wijsheid wil bereiken. Een wijs mens word je niet van preken, van theorieën, of van horen zeggen. Andermans gedachten kunnen je op weg helpen, maar meer ook niet. Wat je nodig hebt is een intuïtieve kennis, nu niet over wiskunde, maar over jezelf, zodat je jezelf leert begrijpen als onderdeel van het geheel, en je bewust wordt van je eigen gevoelens, je menselijke reacties en hun natuurlijke oorzaken. Dat is wijsheid.

Dat Descartes daarbij kon helpen, was evident. Juist hij had uitgelegd hoe onze reacties samenhangen met ons zenuwstelsel en hoe onze kennis zich verhoudt tot de ervaring. De grote verrassing van Theo Verbeeks nieuwe uitgave van Spinoza’s Verhandeling, is dat bij nauwkeurige analyse blijkt dat Spinoza zich in dit boekje juist tot de cartesianen richtte. Het werk was volgens hem nog niet af. Bij Descartes en Geulincx waren God en de ziel nog buiten de wereld blijven staan. Spinoza’s hersengymnastiek in de Verhandeling heeft tot doel te laten zien dat al onze twijfels, verzinsels en onware ideeën louter inbeeldingen zijn. Echte kennis staat in een één op één relatie tot de werkelijkheid en alle inbeelding, twijfel en onzekerheid is dus het product van kennis op lagere niveaus. Ware kennis laat zien dat alles is zoals het is. Dat klinkt als een open deur, maar sluit meteen uit dat God zelf iets anders zou kunnen ‘verzinnen’. De God van Spinoza dobbelt niet. Wie hem als een vrije instantie blijft zien, heeft kennelijk nog niet begrepen wat kennis is. Hoe ingewikkeld en technisch de Verhandeling ook spreekt over ‘ideeën’, over twijfel, fictie en misleiding, ze getuigt van Spinoza’s grotere project om zijn tijdgenoten ervan te overtuigen dat de ‘vader’ van Geulincx niets anders kon zijn dan de werkelijkheid zelf.
 
Verhandeling over de verbetering van het verstand, door Spinoza, vert., inl. en nawoord Theo Verbeek, uitg. Historische Uitgeverij, Groningen 2002, 149 blz. € 22,75