Home Uitgelezen: De wet als kunstwerk

Uitgelezen: De wet als kunstwerk

Door Martijn Boven op 04 juni 2015

Cover van 02-2015
02-2015 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Willem Witteveen, Eerste Kamerlid voor de PvdA en hoogleraar in Tilburg, was een van de inzittenden van het passagiersvliegtuig MH17 dat in juli 2014 neerstortte in Oost-Oekraïne. Vlak voor deze tragische vlucht had hij het manuscript van De wet als kunstwerk ingeleverd. De postume uitgave van het boek is uitgebreid met een voorwoord van zoon Freek Witteveen en een serie collages en miniaturen. Het functioneert zodoende als eerbetoon en nagedachtenis aan een begaafd jurist en een bevlogen politicus.
 
In zijn boek verzet Witteveen zich op ingetogen wijze tegen de neoliberale ideologie die de Nederlandse samenleving al vele jaren domineert en die door zowel de rechter- als de linkerflank van de politiek is omhelsd. Volgens hem heeft deze ideologie weinig oog voor de wet als een doel op zichzelf, maar gebruikt ze de wet vooral als middel voor het oplossen van maatschappelijke problemen: ‘Zodra iemand de mogelijkheid ontdekt om regels vast te stellen, al dan niet met macht gehandhaafd of door gezag gedragen, doet zich de verleiding voor om de regel als een oplossing van een probleem te zien, als het instrument dat de gemeenschap in handen heeft om het probleem hanteerbaar te maken.’ (450)

Witteveen problematiseert deze impuls door te kijken naar de centrale metafoor die eraan ten grondslag ligt: de metafoor van het gereedschap. Hierin worden de wetten van de wetgever vergeleken met het gereedschap van een ambachtsman, zoals een monteur of timmerman. Witteveen werkt deze vergelijking niet volledig uit, maar we zouden haar als volgt kunnen reconstrueren: (a) de monteur verhoudt zich tot (b) zijn gereedschap en (c) de defecte machines die gerepareerd moeten worden zoals (d) de wetgever zich verhoudt tot (e) eenduidige regels en (f) de maatschappelijke problemen die moeten worden opgelost. In een schema:

(a) Monteur                                         (d) Wetgever
(b) Gereedschap                                 (e) Regels/wetten
(c) Defecte machines                          (f) Maatschappelijke problemen

De implicatie van deze metafoor is dat de regels opeens worden opgevat als nuttig gereedschap waarmee problemen kunnen worden opgelost. De wetgeving wordt daarmee een verlengstuk van het beleid van de overheid. Dit heeft als implicatie dat politici voortdurend geneigd zullen zijn om de wetten te veranderen en er bovendien veel teveel van gaan verwachten. Alsof het invoeren van een wet gelijk staat aan het oplossen van het probleem. Witteveen beschrijft dit als volgt: ‘Het patroon is dus: waarneming van een probleem, gevolgd door het uitvaardigen van een regel die het probleem neutraliseert. Is diefstal een probleem, dan verbieden we diefstal. Is roken in de openbare ruimte een probleem, dan verbieden we het roken in een openbare ruimte.’ (451) Volgens Witteveen zijn dit geen werkelijke oplossingen. Door de wet op deze wijze als middel te gebruiken wordt ze uitgehold en verliest ze haar samenhang en autoriteit. De wet moet weer als doel op zichzelf benaderd worden.
 
Om dit aanschouwelijk te maken beroept Witteveen zich op de metafoor van het kunstwerk. Hij lijkt deze metafoor vooral intuïtief te gebruiken, maar uit verschillende opmerkingen valt af te leiden dat hij het scheppen van wetten vergelijkt met het schrijven van een roman. We kunnen deze vergelijking als volgt reconstrueren: (a) de romanschrijver verhoudt zich tot (b) de roman en (c) de fictieve wereld die in deze roman wordt gecreëerd zoals (d) de wetgever zich verhoudt tot (e) de wetten en (f) de denkbeeldige ruimte die door deze wetten wordt vastgelegd.

(a) Romanschrijver                             (d) Wetgever
(b) Roman                                           (e) Wetten
(c) Fictieve wereld                              (f) Denkbeeldige ruimte

Vanuit dit nieuwe perspectief worden wetten opgevat als een richtinggevend kader dat een denkbeeldige ruimte opent waarbinnen de democratische gemeenschap tot ontplooiing kan komen. Witteveen ziet de wetten als een soort blauwdruk voor de staat, met als uiteindelijke inzet ‘oriëntatie verschaffen voor het heden en de toekomst.’ De implicatie van deze blikverruiming is dat de wetten zelf niet langer een oplossing hoeven te bieden op maatschappelijke problemen, maar eerder het spectrum vastleggen waarbinnen deze oplossingen geformuleerd kunnen worden. Daarmee verdwijnt de noodzaak om wetten voortdurend aan te passen en komt er meer aandacht voor de samenhang en begrijpelijkheid van de wet.
 
Door de wet als kunstwerk op te vatten, schept Witteveen ruimte voor een andere rechtsfilosofie waarin wetten niet meer worden gezien als verlengstuk van het overheidsbeleid en er steviger tegenweer kan worden geboden aan de vertroebeling van de scheiding der machten. Tegelijkertijd blijft deze rechtsfilosofie worstelen met de vele interne spanningen waar de wetgeving door geplaagd wordt en die productief moeten worden gemaakt. Veel van deze spanningen komen voort uit de botsing tussen tendensen: de denkkracht van een elite van experts die de kwaliteit van de wet garandeert; de burgermacht van het volk die de wet legitimiteit geeft. Met hulp van Hannah Arendts onderscheid tussen nomos en lex probeert Witteveen deze twee tendensen uit elkaar te trekken om zo te laten zien hoe ze elkaar kunnen aanvullen. In beide gevallen kan de wet als kunstwerk geïnterpreteerd worden. De elite is meer bezig met het scheppen van een monument dat afbakent en markeert, terwijl het volk juist gericht is op een theatervoorstelling waarin nieuwe verbindingen gecreëerd worden.
 
Geïnspireerd door de Amerikaanse jurist Lon Fuller, ontwikkelt Witteveen tien geboden waar de wetgever rekening mee moet houden bij het scheppen van wetten die een kunstwerk proberen te zijn, in plaats van een stuk gereedschap. Deze tien geboden zijn afgeleid uit het werk van uiteenlopende figuren. Hieronder bevinden zich usual suspects (Kant, Hobbes, Foucault), maar we maken ook kennis met minder bekende denkers uit de rechtsfilosofie. Zo is de Franse jurist Jean-Étienne-Marie Portalis (1746-1807), medeopsteller van de Code Napoléon, een van de belangrijkste inspiratiebronnen voor het vijfde gebod, waarin de samenhang van de wetten centraal staat. Het praktische kader van de tien geboden zorgt ervoor dat Witteveen de vele historische en methodische kruisverbindingen bij elkaar weet te houden, zonder dat dit ten koste gaat van de rijkdom van de besproken posities.