Home Ten geleide: Jean-Luc Nancy

Ten geleide: Jean-Luc Nancy

Door Cris van der Hoek, Ype de Boer en Martijn Boven op 27 mei 2022

Ten geleide: Jean-Luc Nancy
Cover van Wijsgerig Perspectief nr 2/2022
Wijsgerig Perspectief nr 2/2022 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De Franse filosoof Jean-Luc Nancy overleed vorig jaar augustus op 81-jarige leeftijd. In Nederland is Nancy bij een breder publiek vooral bekend geworden met zijn korte essay De Indringer (2000). Hierin beschrijft hij het proces rondom de harttransplantatie die hij in 1990 onderging: de operatie, de beproevingen, de medicatie om afstoting te voorkomen, de kanker die daar het gevolg van was en die moest worden bestreden met chemokuren. Nancy beschrijft hoe het hart van een vreemde ander – de indringer – tot de kern van zijn hele wezen is doorgedrongen. Zo schrijft hij: ‘Nooit eerder ben ik met een dergelijke scherpte geraakt door de vreemdheid van mijn eigen identiteit, een vreemdheid die me desondanks altijd zonneklaar was (…).’

De Indringer is dan ook niet alleen een beschrijving van een ziektegeschiedenis, maar raakt ook aan een filosofisch thema dat Nancy’s hele werk tekent: ieder mens is van meet af aan blootgesteld aan een vreemdheid of andersheid waar hij geen greep op heeft. Maar dit blootgesteld zijn, deze vreemdheid is wel constitutief voor elk zelf. We zijn, zoals Heidegger al stelde, geworpen in de wereld met al haar onbeheersbare materiële toevalligheden. Bijvoorbeeld: als Nancy eerder was geboren was hij doodgegaan aan zijn hartfalen, en als hij later was geboren waren er ongetwijfeld betere medische technieken geweest.

Zowel voor als na zijn harttransplantatie was Nancy, als hoogleraar wijsbegeerte in Straatsburg, een zeer productief schrijver. Zijn oeuvre bestrijkt studies over onder anderen Kant en Hegel, en vele boeken en artikelen waarin hij thema’s als gemeenschap, politiek, vrijheid, religie en kunst verbindt met persoonlijk ervaringen. Filosofen tot wie hij zich in zijn werk verhield waren onder anderen Heidegger, Derrida, Bataille en Blanchot.

In de jaren tachtig richtte Nancy samen met Philippe Lacoue-Labarthe het Centre de recherches philosophiques sur le politique op (Centrum voor filosofisch onderzoek naar politiek). Een van de belangrijkste en meest bekende werken die uit deze samenwerking voortkwam was La communauté désoeuvrée (De ontwerkte gemeenschap) (1986). Hierin betoogt Nancy dat een gemeenschap niet tot stand komt door eraan te werken (oeuvrer), maar voortvloeit uit een ongedwongen en ‘ontwerkte’ neiging om samen te komen die door geen enkel ander doel dan zichzelf wordt gedreven.

Dit thema wordt opgepakt in het openingsartikel van dit nummer, getiteld ‘Danser boven de achtergrond’. Hierin gaat Theo de Wit in op Nancy’s invloedrijke denken over gemeenschap of ‘het gemeenschappelijke’. Nancy probeert een alternatief te ontwikkelen voor elke vorm van identiteitspolitiek. Aan de hand van actuele voorbeelden zoals Vlaams Belang en Forum voor Democratie legt De Wit uit hoe Nancy zich verzet tegen politieke partijen die van een utopisch denken uitgaan. Nancy pleit zelf voor een dienstbare politiek, die het blootgesteld zijn van de mens centraal stelt.

Aan het begin van de jaren negentig verschijnt Le sens du monde, waarin Nancy betoogt dat niets meer eenduidig als begrip (het kenbare) of als gewaarwording (het zintuiglijke) gegeven is, maar dat we ons in een wereld vol ‘zin’ bevinden waarin het onderscheid tussen die twee domeinen, het begrip en de gewaarwording, niet meer gemaakt kan worden. In Être singulier pluriel (1996) komt hij terug op het thema van de gemeenschap, en probeert hij een ‘wij’ te denken dat niet tot een overkoepelende identiteit stolt. Een ‘wij’ dat ‘pluraal’ (meervoudig) is omdat we altijd al met anderen zijn, maar ook singulier omdat we tegelijkertijd verschillen van die anderen en ons daar pas bewust van worden door met die anderen te zijn.

Liefde, zo betoogt Aukje van Rooden in de tweede bijdrage aan dit nummer, is de meest levendige uitdrukking van wat het betekent om te zijn met anderen. Volgens Van Rooden is liefde Nancy’s diepste inspiratie en we kunnen zijn denken daarom begrijpen als een romantische filosofie. Het gaat erom liefde op zo’n manier te denken dat het denken zelf een vorm van liefhebben wordt. Net als de liefde zou het denken moeten bestaan in een blootstelling aan wat het denken zelf te buiten gaat.

Een belangrijk thema in het latere werk van Nancy is wat hij de ‘deconstructie van het christendom’ noemt. Dit thema staat centraal in de derde bijdrage aan dit nummer, waarin Laurens ten Kate ingaat op de eigenzinnige manier waarop Nancy over religie denkt tegen de achtergrond van een schijnbaar seculiere wereld. Ten Kate neemt de lezer mee langs een aantal stappen van Nancy’s deconstructie van monotheïstische religies. Hij laat zien hoe Nancy paradoxale, christelijke thema’s zoals een tegelijk nabije en afstandelijke god of een ‘ontgoddelijke God’ terugvindt in de christelijke schilderkunst.

Wie zich na deze interpretaties van Nancy voorneemt om Nancy zelf te gaan lezen, is gewaarschuwd. In het slotessay laat Kim Schoof zien dat zij via interpretaties van anderen weliswaar een zekere greep krijgt op Nancy’s gedachten, maar dat Nancy’s denken zich tot haar frustratie aan haar begrip onttrekt zodra ze zelf zijn teksten leest. Een gesprek met vrienden over Nancy’s essay over portretkunst leert Schoof evenwel dat haar worstelingen met Nancy’s teksten toch ook tot een rijke leeservaring kunnen leiden.